36 research outputs found
De Nederlandse psychologie en haar grensgebieden
Dit artikel beschrijft de interesse van de Nederlandse psychologie voor aangrenzende disciplines. Aan de hand van een referentieanalyse is bepaald naar welke disciplines is verwezen in het Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie van 1945 tot 2000. Aangezien alleen gegevens zijn gebruikt uit onderhavig tijdschrift, moeten de resultaten allereerst worden opgevat als analyse van háár historische ontwikkeling. Aannemelijk is echter dat ondanks enkele kritische kanttekeningen aangaande de externe validiteit, de belangrijkste conclusies gegeneraliseerd kunnen worden naar de Nederlandse psychologie in het algemeen.Behalve naar psychologische literatuur wordt vooral verwezen naar bronnen uit geneeskundige disciplines als neurologie en psychiatrie, en sociale wetenschappen als onderwijskunde, sociologie, pedagogiek en bedrijfskunde. Van oudsher was de Nederlandse psychologie sterk gericht op de Europese filosofische wetenschapstraditie. Echter, bronnen uit geesteswetenschappen en filosofie staan voornamelijk in de belangstelling vóór de jaren zeventig. Daarna gaat alleen nog aandacht uit naar geneeskunde en enkele sociale wetenschappen. Deze resultaten ondersteunen de analyse van psychologen als Breeuwsma, Van Strien en De Groot dat de Nederlandse psychologie haar traditionele oriëntatie heeft verloren en is ‘veramerikaniseerd’. Ook de toetsing van drie hypothesen bevestigt dat, maar brengt tevens een belangrijke nuancering aan. Aandacht voor filosofische en theoretische bronnen is inderdaad significant afgenomen. De verwachting was dat deze verschoven was naar ontwikkeling van een rigide methodologie. Maar ook de aandacht voor methodologische en statistische informatiebronnen is sterk geslonken. De toetsing van een a posteriori geformuleerde hypothese wijst uit dat de aandacht veeleer is verschoven naar toegepaste psychologie en aanverwante geneeskundige en sociale disciplines. De Nederlandse psychologie heeft klaarblijkelijk de maatschappelijke relevantie van haar werk voorrang verleend boven de wetenschappelijke. Tot slot wordt deze ontwikkeling bekritiseerd, waarbij wordt betoogd dat zij op termijn kan leiden tot theoriearmoede en gebrek aan wetenschappelijke progressie.Behalve naar psychologische literatuur wordt vooral verwezen naar bronnen uit geneeskundige disciplines als neurologie en psychiatrie, en sociale wetenschappen als onderwijskunde, sociologie, pedagogiek en bedrijfskunde. Van oudsher was de Nederlandse psychologie sterk gericht op de Europese filosofische wetenschapstraditie. Echter, bronnen uit geesteswetenschappen en filosofie staan voornamelijk in de belangstelling vóór de jaren zeventig. Daarna gaat alleen nog aandacht uit naar geneeskunde en enkele sociale wetenschappen. Deze resultaten ondersteunen de analyse van psychologen als Breeuwsma, Van Strien en De Groot dat de Nederlandse psychologie haar traditionele oriëntatie heeft verloren en is ‘veramerikaniseerd’. Ook de toetsing van drie hypothesen bevestigt dat, maar brengt tevens een belangrijke nuancering aan. Aandacht voor filosofische en theoretische bronnen is inderdaad significant afgenomen. De verwachting was dat deze verschoven was naar ontwikkeling van een rigide methodologie. Maar ook de aandacht voor methodologische en statistische informatiebronnen is sterk geslonken. De toetsing van een a posteriori geformuleerde hypothese wijst uit dat de aandacht veeleer is verschoven naar toegepaste psychologie en aanverwante geneeskundige en sociale disciplines. De Nederlandse psychologie heeft klaarblijkelijk de maatschappelijke relevantie van haar werk voorrang verleend boven de wetenschappelijke. Tot slot wordt deze ontwikkeling bekritiseerd, waarbij wordt betoogd dat zij op termijn kan leiden tot theoriearmoede en gebrek aan wetenschappelijke progressie
Isolation and characterization of selenate resistant mutants of Acremonium chrysogenum
Mutants unable to convert exogenous sulfate to sulfite were isolated using the toxic analogue selenate. Three of twenty-eight isolated mutants were chromate sensitive. They showed a possible lesion in the gene that codes the ATP sulfurylase. The others were chromate resistant, and probably had a lesion in one or both of the genes that code the sulfate permease. Methionine increased the resistance levels to selenate. In addition, the frequency of spontaneous mutants obtained in a medium containing methionine was higher (between 2.4 x 10-6 and 18.0 x 10-6) than that obtained using a medium without any intentional source of sulfur (between 0.7 x 10-6 and 5.0 x 10-6). The original strain, as well as the mutants, were able to grow in a sulfur-free liquid medium even after 4 consecutive inoculation procedures. These results indicated the existence of sulfur traces in the medium and/or an efficient intracellular storage system. There was no significant difference between cephalosporin C production in mutants and the original strain.<br>Mutantes incapazes de converter o sulfato extracelular em sulfito foram isolados utilizando o análogo tóxico selenato. De 28 mutantes isolados, apenas 3 foram sensÃveis ao cromato, provavelmente apresentando lesão no gene que codifica a ATP sulfurilase. Os demais foram resistentes ao cromato e devem conter lesão no gene sB ou também no gene sC. A metionina elevou os nÃveis de resistência ao selenato e a freqüência de mutantes espontâneos obtida em meio contendo este aminoácido foi maior (entre 2,42 x 10-6 e 18,04 x 10-6) do que a obtida no meio sem a adição de qualquer fonte intencional de enxofre (entre 0,71 x 10-6 e 5,0 x 10-6). A linhagem original e os mutantes foram capazes de crescer, mesmo depois de quatro etapas de inóculo, fato que pode ser explicado pela existência de traços do referido elemento no meio e/ou a presença de um sistema eficiente de estocagem intracelular. A produção de cefalosporina C foi estudada e a análise dos dados revelou que não houve diferença significativa entre os nÃveis produzidos pelos mutantes e os produzidos pela linhagem original