34 research outputs found

    "Relative oral bioavailability of contaminants from soil". Overview of activities from 1996 to 2001 coupled to policy issues

    Full text link
    In current risk assessment of soil contaminants, oral bioavailability of contaminants from soil in humans (Fsoil) is considered to be equal to the bioavailability of contaminants from the matrix used in the toxicological studies (Fmatrix tox. study) underlying the Maximal Permissible Risk level. There are indications that this consideration is not valid. Research on relative bioavailability factors (=Fsoil/ Fmatrix tox. study) of soil contaminants is needed for more insight into relative bioavailiability factors and to decide whether risk assessment can be improved by experimental determination of these factors. The (still ongoing) research on relative bioavailability factors of soil contaminants at the Laboratory of Exposure Assessment and Environmental Epidemiology of the National Institute for Public Health and the Environment in the 1996-2001 period has been summarised in the current report. To date, an in vitro digestion model and a (preliminary) mathematical model have been developed and tested to explore the relative bioavailability of contaminants in soil. It can be concluded that both models are promising tools to study relative bioavailability factors. The current report will be used to decide how research has to be continued.DGM-directie Bode

    Technieken om humane absorptie te bestuderen. Een review

    Full text link
    In de risicobeoordeling worden blootstellingniveaus en normen uitgedrukt in een externe blootstelling (inname) terwijl de inwendige blootstelling (opname) bepaalt of er toxische effecten optreden. Van oraal ingenomen stoffen wordt vaak maar een fractie van de externe dosis opgenomen in het lichaam waardoor de opname van de stof lager is dan de inname. Dit rapport geeft een overzicht van de methodieken die veelal gebruikt worden om de absorptie van stoffen in de darm te bestuderen. In dit review ligt de nadruk op de bruikbaarheid van deze methodieken voor (ad hoc) risicoschatting. Daartoe worden de volgende eisen aan een methodiek gesteld: de methode moet snel, flexibel en relatief goedkoop zijn en moet een accurate schatting van de humane absorptie van oraal ingenomen stoffen in de darm kunnen maken. In vitro digestie- en Caco-2 transport modellen, waarmee de bioaccessibility en transport over de darmwand van stoffen bepaald kan worden, kunnen een waardevolle bijdrage leveren wanneer een snelle indicatie gewenst is van de humane absorptie van een stof uit een willekeurig product (bijv. geneesmiddelen, voeding, speelgoed, grond, etc). De informatie die met deze methodes verkregen wordt, kan geimplementeerd worden in humane blootstellingmodellen zoals CONSEXPO en kan bijdragen tot een betere risicoschatting.Concepts in risk assessment practice are expressed in terms of external exposure, while internal exposure determines whether toxic effects will occur. Often only a fraction of the ingested compound is absorbed external exposure, resulting in a lower internal exposure. The methodologies most commonly used to study the intestinal absorption of ingested compounds were reviewed. Since the use of these methodologies in (ad hoc) health risk assessment practice is of particular interest here, the methodologies were reviewed for their potential to provide a rapid and relatively inexpensive, accurate estimation of the human intestinal absorption of compounds. In vitro digestion and Caco-2 cell transport methods, which study the bioaccessibility and permeability across the intestinal epithelium of compounds, can be powerful tools for rapidly obtaining an indication of the human absorption of a compound from an arbitrary product e.g. pharmaceuticals, contaminants in food, toys and soil. The information obtained with the in vitro methods can, for example, be implemented in human exposure models, such as CONSEXPO, and can also contribute to a more rational and optimised health-risk assessment practice.Keuringsdienst van Ware

    "Relative oral bioavailability of contaminants from soil". Overview of activities from 1996 to 2001 coupled to policy issues

    Full text link
    In current risk assessment of soil contaminants, oral bioavailability of contaminants from soil in humans (Fsoil) is considered to be equal to the bioavailability of contaminants from the matrix used in the toxicological studies (Fmatrix tox. study) underlying the Maximal Permissible Risk level. There are indications that this consideration is not valid. Research on relative bioavailability factors (=Fsoil/ Fmatrix tox. study) of soil contaminants is needed for more insight into relative bioavailiability factors and to decide whether risk assessment can be improved by experimental determination of these factors. The (still ongoing) research on relative bioavailability factors of soil contaminants at the Laboratory of Exposure Assessment and Environmental Epidemiology of the National Institute for Public Health and the Environment in the 1996-2001 period has been summarised in the current report. To date, an in vitro digestion model and a (preliminary) mathematical model have been developed and tested to explore the relative bioavailability of contaminants in soil. It can be concluded that both models are promising tools to study relative bioavailability factors. The current report will be used to decide how research has to be continued

    Technieken om humane absorptie te bestuderen. Een review

    Full text link
    Concepts in risk assessment practice are expressed in terms of external exposure, while internal exposure determines whether toxic effects will occur. Often only a fraction of the ingested compound is absorbed external exposure, resulting in a lower internal exposure. The methodologies most commonly used to study the intestinal absorption of ingested compounds were reviewed. Since the use of these methodologies in (ad hoc) health risk assessment practice is of particular interest here, the methodologies were reviewed for their potential to provide a rapid and relatively inexpensive, accurate estimation of the human intestinal absorption of compounds. In vitro digestion and Caco-2 cell transport methods, which study the bioaccessibility and permeability across the intestinal epithelium of compounds, can be powerful tools for rapidly obtaining an indication of the human absorption of a compound from an arbitrary product e.g. pharmaceuticals, contaminants in food, toys and soil. The information obtained with the in vitro methods can, for example, be implemented in human exposure models, such as CONSEXPO, and can also contribute to a more rational and optimised health-risk assessment practice.In de risicobeoordeling worden blootstellingniveaus en normen uitgedrukt in een externe blootstelling (inname) terwijl de inwendige blootstelling (opname) bepaalt of er toxische effecten optreden. Van oraal ingenomen stoffen wordt vaak maar een fractie van de externe dosis opgenomen in het lichaam waardoor de opname van de stof lager is dan de inname. Dit rapport geeft een overzicht van de methodieken die veelal gebruikt worden om de absorptie van stoffen in de darm te bestuderen. In dit review ligt de nadruk op de bruikbaarheid van deze methodieken voor (ad hoc) risicoschatting. Daartoe worden de volgende eisen aan een methodiek gesteld: de methode moet snel, flexibel en relatief goedkoop zijn en moet een accurate schatting van de humane absorptie van oraal ingenomen stoffen in de darm kunnen maken. In vitro digestie- en Caco-2 transport modellen, waarmee de bioaccessibility en transport over de darmwand van stoffen bepaald kan worden, kunnen een waardevolle bijdrage leveren wanneer een snelle indicatie gewenst is van de humane absorptie van een stof uit een willekeurig product (bijv. geneesmiddelen, voeding, speelgoed, grond, etc). De informatie die met deze methodes verkregen wordt, kan geimplementeerd worden in humane blootstellingmodellen zoals CONSEXPO en kan bijdragen tot een betere risicoschatting

    "Relatieve orale biobeschikbaarheid van contaminanten in bodem": Overzicht van werkzaamheden 1996-2001 met koppeling aan beleidsvragen

    Full text link
    In current risk assessment of soil contaminants, oral bioavailability of contaminants from soil in humans (Fsoil) is considered to be equal to the bioavailability of contaminants from the matrix used in the toxicological studies (Fmatrix tox. study) underlying the Maximal Permissible Risk level. There are indications that this consideration is not valid. Research on relative bioavailability factors (=Fsoil/ Fmatrix tox. study) of soil contaminants is needed for more insight into relative bioavailiability factors and to decide whether risk assessment can be improved by experimental determination of these factors. The (still ongoing) research on relative bioavailability factors of soil contaminants at the Laboratory of Exposure Assessment and Environmental Epidemiology of the National Institute for Public Health and the Environment in the 1996-2001 period has been summarised in the current report. To date, an in vitro digestion model and a (preliminary) mathematical model have been developed and tested to explore the relative bioavailability of contaminants in soil. It can be concluded that both models are promising tools to study relative bioavailability factors. The current report will be used to decide how research has to be continued.<br

    Ontwikkeling en toepasbaarheid van een digestiemodel om de bioaccessibility van contaminanten uit voeding te bepalen

    Full text link
    Food is considered a major source for exposure to many contaminants. Only the fraction of the contaminant that is released from the food (bioaccessible) and is bioavailable (concentration in blood, organ and tissues) can exert toxic effects. The oral bioavailability of compounds is dependent on the food product, food processing or food preparation. This hampers an accurate risk assessment of ingested toxic compounds in humans. This report documents the development of an in vitro digestion model allowing for measurement of the bioaccessibility of ingested contaminants from food as an indicator of oral bioavailability. The applicability of the in vitro digestion model was investigated in 4 food products containing the following contaminants: cadmium in lettuce and radish, aflatoxin B1 in peanuts and ochratoxin A in buckwheat. The bioaccessibility of contaminants from food and other ingested matrices could be determined reproducibly, was dependent on its matrix and could be affected by the experimental conditions applied in the in vitro digestion model, e.g. simulating fasted or fed conditions. Not all the contaminants were released from their matrices during digestion, indicating that internal exposure to the contaminant was lower than the external exposure. The results of the (pre)validation of the in vitro digestion model with adsorbents and bioaccessibility of aflatoxin B1 and ochratoxin A, show the in vitro digestion model as a possible powerful tool in predicting in vivo bioavailability of compounds.Voeding is een belangrijke bron voor humane blootstelling aan contaminanten. Dit rapport beschrijft de ontwikkeling en toepasbaarheid van een in vitro digestiemodel waarmee het effect van een voedselproduct op de biobeschikbaarheid van een stof onderzocht kan worden. Met dit model wordt gemeten welke fractie van een stof vrijkomt tijdens het digestieproces (bioaccessibility). Alleen deze fractie is beschikbaar voor opname in het lichaam en kan toxiciteit veroorzaken. Dit model zou bij kunnen dragen tot verbetering van de humane risicoschatting van contaminanten uit voeding. De toepasbaarheid van het in vitro digestiemodel werd onderzocht aan de hand van 3 voedselproducten waarin contaminanten waren aangetroffen: cadmium in sla en radijs, aflatoxine B1 in pinda en ochratoxine A in boekweit. De bioaccessibility van een contaminant kon reproduceerbaar gemeten worden, was afhankelijk van de matrix waarin het zich bevond, en kon beinvloed worden door de toegepaste experimentele condities in het digestiemodel, bijvoorbeeld simulatie van nuchtere of gevoede condities. Niet alle contaminant werd vrijgemaakt uit de voedselproducten tijdens het digestieproces. Dit impliceert dat de interne blootstelling aan contaminant dus waarschijnlijk overschat wordt. De resultaten van de kwalitatieve validatie van het in vitro digestiemodel met aflatoxine B1 en ochratoxine A in aanwezigheid van adsorberende materialen tonen aan dat het in vitro digestiemodel een waardevol hulpmiddel kan zijn om de in vivo biobeschikbaarheid van stoffen te voorspellen

    Ontwikkeling en toepasbaarheid van een digestiemodel om de bioaccessibility van contaminanten uit voeding te bepalen

    Full text link
    Voeding is een belangrijke bron voor humane blootstelling aan contaminanten. Dit rapport beschrijft de ontwikkeling en toepasbaarheid van een in vitro digestiemodel waarmee het effect van een voedselproduct op de biobeschikbaarheid van een stof onderzocht kan worden. Met dit model wordt gemeten welke fractie van een stof vrijkomt tijdens het digestieproces (bioaccessibility). Alleen deze fractie is beschikbaar voor opname in het lichaam en kan toxiciteit veroorzaken. Dit model zou bij kunnen dragen tot verbetering van de humane risicoschatting van contaminanten uit voeding. De toepasbaarheid van het in vitro digestiemodel werd onderzocht aan de hand van 3 voedselproducten waarin contaminanten waren aangetroffen: cadmium in sla en radijs, aflatoxine B1 in pinda en ochratoxine A in boekweit. De bioaccessibility van een contaminant kon reproduceerbaar gemeten worden, was afhankelijk van de matrix waarin het zich bevond, en kon beinvloed worden door de toegepaste experimentele condities in het digestiemodel, bijvoorbeeld simulatie van nuchtere of gevoede condities. Niet alle contaminant werd vrijgemaakt uit de voedselproducten tijdens het digestieproces. Dit impliceert dat de interne blootstelling aan contaminant dus waarschijnlijk overschat wordt. De resultaten van de kwalitatieve validatie van het in vitro digestiemodel met aflatoxine B1 en ochratoxine A in aanwezigheid van adsorberende materialen tonen aan dat het in vitro digestiemodel een waardevol hulpmiddel kan zijn om de in vivo biobeschikbaarheid van stoffen te voorspellen.Food is considered a major source for exposure to many contaminants. Only the fraction of the contaminant that is released from the food (bioaccessible) and is bioavailable (concentration in blood, organ and tissues) can exert toxic effects. The oral bioavailability of compounds is dependent on the food product, food processing or food preparation. This hampers an accurate risk assessment of ingested toxic compounds in humans. This report documents the development of an in vitro digestion model allowing for measurement of the bioaccessibility of ingested contaminants from food as an indicator of oral bioavailability. The applicability of the in vitro digestion model was investigated in 4 food products containing the following contaminants: cadmium in lettuce and radish, aflatoxin B1 in peanuts and ochratoxin A in buckwheat. The bioaccessibility of contaminants from food and other ingested matrices could be determined reproducibly, was dependent on its matrix and could be affected by the experimental conditions applied in the in vitro digestion model, e.g. simulating fasted or fed conditions. Not all the contaminants were released from their matrices during digestion, indicating that internal exposure to the contaminant was lower than the external exposure. The results of the (pre)validation of the in vitro digestion model with adsorbents and bioaccessibility of aflatoxin B1 and ochratoxin A, show the in vitro digestion model as a possible powerful tool in predicting in vivo bioavailability of compounds.Kv

    Prevention of depression : National and international survey

    Full text link
    In Nederland krijgt bijna één op de vijf mensen ooit een depressie. Daarom heeft het ministerie van VWS de preventie van depressie als prioriteit in het beleid opgenomen. Het doel is om op lokaal niveau meer mensen te bereiken met preventieve interventies, en zo bij meer mensen een depressie te voorkomen. Uit een inventarisatie van het RIVM blijkt dat het aanbod van interventies voor depressiepreventie groot, maar versnipperd is. Voor de inventarisatie is onderzocht hoeveel preventieve interventies er tussen 2011 en 2013 in de 28 GGD-regio's in Nederland zijn aangeboden. In totaal zijn bijna 200 verschillende interventies gevonden, waarvan een derde slechts in één van de GGD-regio's wordt aangeboden. Verder zijn niet in elke GGD-regio evenveel interventies voor verschillende hoogrisicogroepen beschikbaar: het aanbod voor scholieren, huisartspatiënten met beginnende klachten en mantelzorgers is groter en gevarieerder dan voor mensen met een chronische ziekte of net bevallen moeders. De gevonden interventies lopen uiteen van groepsbijeenkomsten en zelfhulpcursussen tot chatsessies met lotgenoten onder begeleiding van een hulpverlener, en speciale spreekuren. De meeste van de gevonden interventies worden aangeboden door preventieafdelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg, maar soms ook door bijvoorbeeld de thuiszorg of school. De inventarisatie laat ook zien dat vaak gegevens ontbreken over het aantal mensen dat bereikt wordt met een interventie, en over de effectiviteit ervan. Meer inzicht hierin is nodig. Een kanttekening bij de resultaten is dat het nog onbekend is welke invloed de recente veranderingen in de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg hebben op het aanbod van interventies. Ten slotte blijkt dat Nederland gebruik zou kunnen maken van vernieuwende (effectieve) interventies die in andere westerse landen zijn ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is begeleiding en huisbezoeken door 'vrijwilligers' bij vrouwen met een beperkt sociaal vangnet en een hoog risico op een postnatale depressie. Zij geven deze vrouwen emotionele en praktische steun, in aanvulling op de verloskundige.In the Netherlands, nearly one in five people experience a depression ever in their life. Therefore, the Department of Health, Welfare and Sports has given priority to prevention of depression in health policy. The goal is to reach more people with preventive interventions on a local level. A survey conducted by the RIVM shows a large, but unevenly dispersed, range of interventions. In the survey it was investigated how many preventive interventions were offered between 2011 and 2013 in the 28 community health service regions in the Netherlands. In total almost 200 interventions were found, of which one third was only offered in one community health service region. Furthermore, there is an uneven distribution of interventions for various high-risk groups in each region: the range for school-age children, GP patients with starting depressive symptoms and informal caregivers is larger and more varied than for people with a chronic illness or mothers that just gave birth. The interventions found range from group meetings and self-help courses to chat sessions with peers under the guidance of a counsellor and special consultation hours. Prevention departments within mental health care offer most of the interventions, but in some instances, home care institutions or schools do. This survey also shows that information on the number of people that is reached by an intervention is often lacking, as well as information on effectiveness. More insight into this is needed. Moreover, the recent transition in Dutch mental health care from specialized care to primary health care will have an impact on the range of interventions found. Finally, it appears that innovative (effective) interventions that have been developed in other Western countries could be useful for the Netherlands. An example is support and home visits by 'volunteers' for women with a limited social safety net who are at high risk for postpartum depression. They give these women emotional and practical support and are an addition to the midwife.Ministerie van VW
    corecore