6 research outputs found

    GM 14 Nattenhoven ten westen van de Bergerweg

    Full text link
    De Grensmaaslocaties Bosscherveld, Maasband, Meers, Urmond, Nattenhoven, Grevenbicht, Vissersweert, Roosteren behoren tot de 'overige' Grensmaaslocaties. Deze kleine projecten zijn, met de drie Vlaamse locaties Herbricht, Hochter Bampd en Kotem, tegelijkertijd door RAAP archeologisch inventariserend onderzocht in 2000-2001. In het kader van het opstellen van een referentiekader voor paleoecologisch onderzoek in het Maasdal werden door PTA en NITG in Nattenhoven 2 boringen gezet (weiland en brongebied Kingbeek) en de afzettingen door middel van pollenanalyse gedateerd om meer inzicht in de ouderdom en ontwikkeling van bepaalde geulensystemen te krijgen Van de 'overige Grensmaaslocaties' leverde alleen Nattenhoven veel archeologische vindplaatsen/sites uit verschillende perioden op. Echter konden de uitvoeringsplannen van de Maaswerken dusdanig worden gewijzigd zodat het archeologisch zeer waardevol gebied tussen de Bergerstraat en het Kingbeekdal buiten het plangebied is komen liggen. De meeste archeologische resten zijn vastgesteld in de top van de oude rivierklei. Ze dateren vanaf het Midden Mesolithicum tot en met de Late Middeleeuwen

    GM 18 Proefproject Meers

    Full text link
    Tijdens de onderzoeken in het kader van de Maaswerken is een misverstand ontstaan over de locatie Meers: er zouden naast het proefproject Meers ook nog ingrepen in de reguliere locatie Meers plaatsvinden. Dit heeft geleid tot een tweedeling van de locatie in GM 10 Meers en GM 18 Proefproject Meers. Archeologische begeleiding door RAAP in 1998 heeft aangetoond dat de ondergrond van het onderzochte deel van de Grensmaaslocatie vermoedelijk in de Nieuwe tijd is gevormd. De resultaten bevestigen de lage archeologische potentie voor het zuidelijke deel. Desondanks kan het niet worden uitgesloten dat zich onder recente Maasafzettingen resten van Maasgeulen uit het Vroeg of Midden Holoceen bevinden. De kans op het aantreffen van archeologica door middel van non-destructief veldwerk is zeer klein. Begin 2000 zijn door de Werkgroep Archeologie Maaswerken proefboringen uitgevoerd in het gebied dat de uitbreiding van het Proefproject Meers vormt en rond de Weerterhof. Ook deze boringen hebben geen archeologische waarden aangetoond. Gezien de nabijheid van een vindplaats uit de IJzertijd/Romeinse tijd en de nabijheid van de vondst van een bronzen zwaard uit de Late Bronstijd, heeft in 2002 een aanvullende archeologische inventarisatie door RAAP op het onderzoeksgebied plaatsgevonden. Er werden wederom geen archeologische resten aangetroffen, noch de oude loop van de Maas

    GM 16 Koeweide

    Full text link
    Tijdens de inspectie door RAAP in 1998 werd een concentratie vuursteenartefacten aangetroffen. In totaal zijn 27 vuursteenartefacten verzameld, waaronder het fragment van een geslepen bijl. Na uitvoering van fase 2 van het AAI konden zes vindplaatsen gedefinieerd worden: - vindplaats 44: vuursteenvindplaats uit het Mesolithicum en het Neolithicum. Mogelijk zijn ook bewoningssporen uit de Romeinse tijd aanwezig - vindplaats 45: vuursteenvindplaats uit het Neolithicum en aardewerkvindplaats uit de IJzertijd - vindplaats 46: aardewerkvindplaats uit de IJzertijd - vindplaats 47: aardewerkvindplaats uit de Romeinse tijd - vindplaats 48: vuursteenvindplaats uit het Midden Neolithicum - vindplaats 49: aardewerkvindplaats uit het Neolithicum en/of de IJzertijd - vindplaats 55: vuursteenvindplaats uit het Midden Neolithicum. Mogelijk zijn ook bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen A aanwezig- Bij het veldwerk uitgevoerd door RAAP in 2001 is geconstateerd dat het landschap in het deelgebied sterk is aangetast door ontgrondingen. De archeologische potentie van het gebied is, gezien vanuit een landschappelijke benadering, dus laag. Op vindplaatsniveau is de potentie hoger, maar blijft matig: de oude rivierklei ligt binnen het bereik van de ploeg en er heeft verbruining van de grond plaatsgevonden. Bovendien kan de omvang van de individuele vindplaatsen sterk zijn verminderd door afgravingen.- Tijdens het veldonderzoek uitgevoerd door het ADC in 2003 werden de volgende bevindingen gedaan: - Vindplaats 44: er werden sporen, lichte verspreidingen van prehistorisch aardewerk en/of vuurstenen artefacten en een vegetatiehorizont gevonden. De resten zijn als off-site patronen te interpreteren of als de periferie van een site, die zal hebben gelegen op een afgegraven aangrenzend perceel. Ook is materiaal uit de Brons- en IJzertijd aangetroffen. Een kleine site bestaat uit drie sporen waarvan twee afval van een haardplaats bevatten. - Vindplaatsen 46-47: er zijn twee dunne vuursteenconcentraties gevonden. De datering kan tussen het Mesolithicum en de IJzertijd liggen. De gaafheid en conservering van deze sites zijn slecht. Een derde site uit de Merovingische periode werd aangetroffen; deze bestaat uit enkele kuilen, mogelijk enkele paalsporen en een waterput. De site is als huisplaats geïnterpreteerd. Ook werd een lichte verspreiding van aardewerk uit de Brons- en/of IJzertijd gevonden: een off-site verschijnsel of periferie van een site. Het aardewerk is slecht geconserveerd, sterk verweerd en zeer gefragmenteerd. - Vindplaats 55: er werd een grote site gevonden, of een grote palimpsestlocatie van meerdere sites. In totaal werden vijf clusters van grondsporen en lichte concentraties van vuursteen en/of aardewerk gevonden. De sites bevatten naast nederzettingsresten ook twee kuilen met crematieresten. Een kuil kan in de Late Bronstijd tot Vroege IJzertijd gedateerd worden en een greppel in de IJzertijd. Aardewerk stamt uit de Brons- en/of IJzertijd; vuursteen tussen het Neolithicum en de IJzertijd. Een tweede mogelijke site bestaat uit een concentratie van vuurstenen artefacten, te dateren tussen het Neolithicum en de IJzertijd

    GM 08 Aan de Maas Noord

    Full text link
    In 1999 zijn door RAAP tijdens een prospectief onderzoek twee vindplaatsen ontdekt. Het gaat om de vindplaatsen 42 en 43, beide gelegen in Geulle aan de Maas (gemeente Meerssen). In het kader van de archeologische begeleiding van de Maaswerken heeft BAAC bv een inventariserend veldonderzoek in Aan de Maas uitgevoerd. Palynologisch onderzoek is uitgevoerd door TNO-NITG. Vindplaats 42 bestaat uit één site, te weten een veldbrandoven uit de 18e/19e eeuw. De oven is eenmalig in gebruik geweest. Na de productie van baksteen is de oven ontmanteld en de site verlaten. In het geheel genomen verkeerde de vindplaats in een goede staat. Vindplaats 43 bestaat eveneens uit één site: een akkerlaag die tot in de Middeleeuwen gebruikt werd. Aanvankelijk lag de site op een hoger gelegen droog niveau, waar ze niet beïnvloed werd door de Maas. Na 1410 veranderde de loop van de Maas en kwam het gebied in de overstromingsvlakte van de Maas te liggen. De nederzetting behorende bij de akkergrond is niet aangetroffen, vooralsnog is onduidelijk waar deze gelegen heeft. De site is in redelijk slechte staat als gevolg van verploeging en overstromingen. De vondsten kunnen gedateerd worden tussen de Romeinse periode en de Nieuwe Tijd. In de akkerlaag onder deze verstoorde laag zijn tijdens het inventariserend veldonderzoek geen vondsten aangetroffen. Tijdens het booronderzoek is echter een Karolingische scherf aangetroffen in deze laag

    GM 06 Itteren

    Full text link
    In 1998 heeft RAAP in opdracht van Rijkswaterstaat, De Maaswerken, een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) uitgevoerd in het Grensmaasgebied. Fase 1 omvatte bureauonderzoek en orienterend veldonderzoek van gebieden met hoge archeologische potentie die tevens door ingrepen (vergravingen) worden bedreigd. Fase 2 omvatte verkennend geoarcheologisch booronderzoek en kartering. Naar aanleiding van de resultaten van het AAI werden de vindplaatsen in 2003 door Becker en Van de Graaf aan een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) onderworpen. Het deelgebied Borgharen Pasestraat is onderzocht door de Gemeente Maastricht. Paleo-ecologisch onderzoek is uitgevoerd door TNO-NITG.- GM04 Borgharen Langs de huidige Maas bevindt zich een strook waar een pakket jonge rivierklei is gevormd. Hier zijn bij de veldverkenning geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen aangetroffen. Voorzover zich in dit pakket archeologische vondsten bevinden, gaat het om verspoeld materiaal. Ten oosten van de strook jong klei bestaat de ondergrond voornamelijk uit grind en oude rivierklei, plaatselijk overdekt door jonge rivierklei. In totaal zijn hier vier vindplaatsen ontdekt, allen op of in de top van de oude rivierklei. Het IVO toonde aan, dat sites vooral op de hoger gelegen grindruggen te verwachten zijn. Er zijn in totaal elf sites en off-site verschijnselen gedefinieerd. In het westelijk deelgebied werd op de grindrug bij de Maas een nederzettingsterrein aangetroffen met bewoningsresten van de Late Bronstijd tot en met de Late IJzertijd. Vooral de Midden-IJzertijd is daarbij sterk vertegenwoordigd. Midden in het nederzettingsterrein zijn resten van enkele vrijwel geheel verploegde graven uit de eerste eeuw na Chr. Gevonden. In het centrale deelgebied zijn twee kuilen uit de Late Bronstijd aangetroffen, waarvan een zeer vondstrijk is. De sporen horen mogelijk tot een nederzetting die zich op de grindrug van de Pasestraat ten oosten van de sporen zou kunnen bevinden. In het zuidelijkste kijkgat van het centrale deelgebied werd een greppel met Romeins vondstmateriaal aangesneden. In het oostelijk deelgebied werden enkele kuilen uit de Vroege IJzertijd gevonden. De opvallendste vondst was een rijk Merovingisch wapengraf uit de vijfde eeuw na Chr. De metalen vondsten waren matig, het skelet slecht geconserveerd. Het graf ligt 200 meter van de 6e-eeuwse graven van GM05 vandaan, op de oever van een restgeul. Aan de zuidelijke rand van het plangebied werd een 6e- eeuwse gesp als losse vondst aangetroffen. De samenhang tussen de verschillende Merovingische (graf-)vondsten is nog onduidelijk. Aan de oostelijke rand van het plangebied aan de Spekstraat werden twee kleine oventjes aangetroffen, die in de 18e eeuw dateren. Het IVO leverde veel nieuwe gegevens over de ondergrond en het ontstaan van het landschap en de bewoningsgeschiedenis in het plangebied. Het lijkt dat door de vele actieve en zich verlandende geulen bewoning minder aantrekkelijk was tot na het Neolithicum. Er zijn geen directe aanwijzingen voor activiteiten voor de Late Bronstijd gevonden. Het IVO heeft aangetoond dat van de Late Bronstijd tot in de Vroege Middeleeuwen zich menselijke activiteiten in het plangebied hebben afgespeeld. Bewoning bleek zich te beperken tot de resten van de grindruggen uit het Weichselien. Door de daling van de grondwaterstanden en daarmee de verlaging van de oxidatiezone in de bodem is het overgrote deel van het organisch materiaal uit de sporen verdwenen. Ook de conservering van botmateriaal en metaal is slecht. De archeologische resten worden ernstig bedreigd door akkerbouw. Binnen het plangebied zijn nu meerdere nederzettingen uit de Late Bronstijd en de IJzertijd bekend. Het gaat om een groter nederzettingsgebied waarbinnen enkele gemeenschappen woonden (‘Streusiedlung’, Simons 1989) of om een enkele gemeenschap, waarvan de individuele gezinnen om de generatie een nieuw erf inrichtten (‘zwervende erven’, Schinkel 1994). Omdat de dateringsmogelijkheden van het aardewerk te onnauwkeurig zijn is het niet aan te tonen dat er een continue bewoning heeft plaatsgevonden. In de Romeinse tijd lijkt de grindrug bij de Maas niet meer voor bewoning gebruikt te zijn, maar nog wel als grafveld. Bewoning vond nu iets verder weg van de Maas plaats (GM05). Voor de vroege Middeleeuwen zijn alleen graven bekend, hoewel het niet onmogelijk is, dat binnen de ruïne van de Romeinse villa van vindplaats 6 ook vroegmiddeleeuwse bewoning heeft plaatsgevonden. Na de Vroege Middeleeuwen is het gebied op incidenten na alleen nog voor de land- en tuinbouw gebruikt.- GM05 Borgharen Pasestraat Op het terrein zijn in het verleden diverse vondsten gedaan van overwegend metaalvondsten uit de Romeinse tijd, Merovingische periode en de subrecente periode. De Romeinse sporen betreffen een villacomplex. Eerder onderzoek heeft plaatsgevonden in 1995 (idem door gemeentelijke archeologische dienst Maastricht). Daarbij werd een badgebouw aangesneden; dit badgebouw is nu opgegraven. Mogelijk is het hoofdgebouw van het villacomplex verloren gegaan bij werkzaamheden in de jaren 1970. Bij de oppervlaktekarting werden twee Romeinse concentraties aangetroffen. De grootste valt samen met het badgebouw. Wellicht werden in de Romeinse tijd in het lagere deel van het terrein ambachtelijke activiteiten ontplooid, terwijl het hogere deel bewoond werd. Er zijn negen Merovingische begravingen geborgen. De skeletresten verkeren in een slechte staat. Aanduiding voor sporen van bewoning in de Merovingische tijd ontbreken geheel en sporen voor het gebruik van het terrein in de eeuwen daarna zijn afwezig. Het gehele terrein is verstoord als gevolg van erosie en ploegwerkzaamheden.- GM06 Itteren Het terrein is onderverdeeld in de deelgebieden Itteren-Voulwames en Itteren-Emmaus. Bij het prospectief onderzoek werden vier vindplaatsen ontdekt. Gezien de ouderdom van de afzettingen in het plangebied kunnen er geen archeologische sporen uit het Paleolithicum voorkomen, maar in theorie kunnen wel sporen uit het hele Holoceen, dus vanaf het Mesolithicum aanwezig zijn. Het holocene landschap is grotendeels goed bewaard gebleven onder de jongere afzettingen. De oudste sporen die bij het IVO aangetroffen zijn dateren echter uit de Late Bronstijd en liggen, evenals de jongere sites, in of op de oude, door lichte, grofsiltige lemen begraven bodem. De aangetroffen sites liggen vooral op de hoge delen in het landschap, die voor bewoning aantrekkelijk waren. In het deelgebied Voulwames zijn bij het IVO drie vindplaatsen geconstateerd, waarvan de belangrijkste in de Late Bronstijd en waarschijnlijk IJzertijd dateert (Voulwames 1). De aard van de site is niet met zekerheid vast te stellen. Het gaat om enkele kuilen en twee greppels die over een vrij groot oppervlak verspreid liggen. Bij vindplaats Voulwames 2 gaat het om enkele brandkuilen, die mogelijk voor de productie van houtskool gebruikt zijn. De vondstloze kuilen zijn in de late IJzertijd gedateerd. Een 20e eeuwse veldoven voor bakstenen is als vindplaats Voulwames 3 gedefinieerd. In het plangebied Emmaus zijn twee sites uit de IJzertijd aangetroffen: een grafveld met enkele crematiegraven (Emmaus 2) en een vierkant greppelsysteem, waarvan de precieze functie onbekend is (Emmaus 1). Onder vindplaats Emmaus 3 is een concentratie (sub-) recente greppels en wegen samengevat. Van de prehistorische sites is de precieze omvang niet vast te stellen, omdat ze niet overeenkwamen met de RAAP-vindplaatsen en derhalve de locatiekeuze van de sleuven niet op deze sites was afgestemd. Het greppelsysteem uit de IJzertijd lijkt weliswaar vrij compleet vrijgelegd te zijn, maar het is niet ondenkbaar, dat het systeem uitgebreider was. Organische resten zijn in beide plangebieden niet geconserveerd. Behalve in het vondstrijke crematiegraf 73 is botmateriaal nauwelijks aangetroffen. Vuursteen is ook slechts in geringe mate gevonden. Het prehistorische aardewerk, dat slechts in enkele sporen in ruime hoeveelheden werd aangetroffen, is goed geconserveerd. Het fysisch-geografische onderzoek van het IVO heeft veel nieuwe gegevens over de ondergrond en het ontstaan van het landschap opgeleverd. De aangetroffen archeologische sporen liggen op hoge of middelhoge terreindelen op het niveau van de oude, begraven bodem. In de laagste delen van het plangebied, de restgeulen, kwam plaatselijk tot minstens de IJzertijd open water voor. Hier zijn geen sporen aangetroffen. Er zouden echter op een dieper niveau sporen aanwezig kunnen zijn, die met activiteiten aan of op het water te maken hebben. Het archeologische onderzoek toonde aan, dat de RAAP-vindplaatsen 51 en 54 geen archeologische oorsprong hebben. Vindplaats 53 staat mogelijk in verband met het IJzertijd grafveld, dat op enige afstand aangetroffen werd. De interpretatie van vindplaats 52 is van een vermoedelijk grafveld in een vermoedelijke nederzetting veranderd. In het algemeen kan geconcludeerd worden, dat het plangebied niet intensief gebruikt is. Bovendien is het aantal sporen per site zeer gering. Het is niet met zekerheid te zeggen of dit door een extensief karakter van de sites wordt veroorzaakt of door de erosie van sporen

    Archeologische Verwachtingskaart Maasdal tussen Mook en Eijsden

    Full text link
    Het betreft de digitale dataset van het project ‘Archeologische Verwachtingskaart Maasdal tussen Mook en Eijsden’. Het project is in 2013-2015 uitgevoerd door het projectteam bestaande uit fysisch-geografen en archeologen, in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Rijkswaterstaat – project Maaswerken. De verwachtingskaarten tonen waar (in welke geomorfogenetische eenheden of delen daarvan) archeologische resten te verwachten zijn in het Maasdal tussen Mook tot aan de grens met België (Eijsden). De documentatie bestaat uit de volgende PDF bestanden: : - Archeologische Verwachtingskaart Maasdal – Alle-perioden-kaart: verwachtingskaart voor alle perioden; - Archeologische Verwachtingskaart Maasdal – Periode-kaart JV, Periode-kaart LBV, Periode-kaart LBL, Periode-kaart SSL: vier periodekaarten met de archeologische verwachting voor de opeenvolgende hoofdperioden: Jagers en verzamelaars (JV), Vroege landbouwsamenlevingen (LBV), Late landbouwsamenlevingen (LBL) en Staatssamenlevingen (SSL). Elke kaart laat de verwachtingen zien voor verschillende typen vindplaatsen behorende tot vier hoofdthema’s: wonen (inclusief verdediging), begraven, economie en infrastructuur, en rituele praktijken. Voor de twee laatstgenoemde thema’s is bovendien onderscheid gemaakt tussen landgebonden en watergebonden archeologische resten; - Voor de alle-perioden-kaart en vier periodekaarten de legenda van de kaarten; - Archeologische Verwachtingskaart Maasdal – alles in 1 – gelaagd: alle-periode-kaarten en onderliggende kaart- en archeologische gegevens (ARCHIS 2) die zichtbaar kunnen worden gemaakt door het aanklikken van lagen; - Geomorfogenetische Kaart van het Maasdal: de kaart toont landschappelijke eenheden die op verschillende wijzen zijn ontstaan (genese) en wat betreft vormkenmerken en reliëf van elkaar verschillen (geomorfologie); - Geomorfogenetische Kaart van het Maasdal- gelaagd: geomorfogenetische kaart en onderliggende kaarten en fysisch geografische gegevens die zichtbaar kunnen worden gemaakt door het aanklikken van lagen; - Legenda van de geomorfogenetische kaart; - Verantwoording methodiek en kaartbeeld Archeologische Verwachtingskaart Maasdal (AVM) tussen Mook en Eijsden (Isarin et al. 2015); - Isarin et al. 2015 AVM bijlage 1: matrices bewoningsbeelden voor de vier hoofdperioden: bijlage 1.1 Jagers en verzamelaars (JV), bijlage 1.2 Vroege landbouwsamenlevingen (LBV), bijlage 1.3 Late landbouwsamenlevingen (LBL), bijlage 1.4 Staatssamenlevingen (SSL). - Isarin et al 2015 AVM bijlage 2: overzicht van key-sites en referentie sites. - Isarin et al 2015 AVM bijlage 3: werkwijze opschonen volledige dataset ARCHIS 2. - Isarin et al 2015 AVM bijlage 4: overzichtstabellen validatie: bijlage 4.1 volledige dataset AVM 1.1; bijlage 4.2 volledige dataset AVM 1.2; bijlage 4.3 opgeschoonde dataset AVM 1.1; bijlage 4.4 opgeschoonde dataset AVM 1.2; - Isarin et al 2015 AVM bijlage 5: technisch document (Ellenkamp 2015); - Verantwoording methodiek en kaartbeeld Geomorfogenetische Kaart van het Maasdal (GKM) tussen Mook en Eijsden (Isarin et al. 2014); - Groenewoudt, B. & B. Smit 2014: Archeologisch vierperioden systeem. Project Best practices prospectie, Project Verwachtingen in lagen, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort. - Rensink, E. & J. Van Doesburg 2015: Clustering van groepen complextypen naar hoofdthema's. Project Best Practices prospectie, Project Verwachtingen in Lagen, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort. Daarnaast bestaat de documentatie uit de MapInfo bestanden van de kaarten en shapefiles. Ten behoeve van de duurzaamheid en de toegankelijkheid op de lange termijn zijn bij de archivering door DANS ook conversies van deze GIS-bestanden naar het GIS-uitwisselformaat mif/mid aan de dataset toegevoegd De kaarten bestrijken het volledige Maasdal vanaf Mook en Cuijk in het noorden tot aan de Belgische grens bij Eijsden in het zuiden. In het noordelijke deel maakt een klein deel van de provincie Noord-Brabant deel uit van de kaarten. Het gebied omvat de Holocene dalbodem van de Maas en de aangrenzende randzones bestaande uit hoger gelegen terrassen van de Maas die ontstaan zijn aan het einde van de laatste ijstijd (ca. 15.000 – 10.000 jaar geleden). De kaart sluit in het noorden bij Mook aan op de Archeologische verwachtingskaart uiterwaarden rivierengebied (Cohen et al. 2014). De verwachtingskaarten zijn waardevrij: ze laten zien (op basis van huidige kennis) waar archeologische resten in het Maasdal verwacht worden, zonder daaraan waarde of beleid (wat is wel en wat is niet belangrijk) te verbinden. De kaarten hebben in eerste instantie een signalerende waarde. Wanneer grootschalige ingrepen in het Maasdal op stapel staan (bijvoorbeeld de aanleg van nevengeulen, weerdverlaging, dijkverplaatsingen, grind- of zandextractie), laten de kaarten zien in welke gebieden en zones de kans op het aantreffen van archeologische resten (per archeologische hoofdperiode en voor alle hoofdperioden samen) het grootst is. Op deze manier is het mogelijk om al in een vroegtijdig stadium, voorafgaande aan de planvorming, rekening te houden met archeologie. Gemeenten kunnen de kaarten vrijblijvend gebruiken als aanvulling op de eigen beleids- en verwachtingskaarten en als input bij de herziening daarvan. De kaarten kunnen ook worden gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van methoden van Inventariserend Veldonderzoek gericht op het opsporen van archeologische vindplaatsen. Dit veldonderzoek is tevens van belang voor het toetsen van de kaartbeelden. De kaarten zijn geschikt voor een brede doelgroep; van beleidsmakers werkzaam bij provincie en gemeenten, ontgronders tot (geo-)archeologische professionals. Voor een overkoepelend beeld kan gebruik worden gemaakt van de (cumulatieve) alle-perioden-kaart, terwijl de vier periodekaarten een meer gedetailleerd beeld geven van de (onderliggende) verwachtingszones per periode. De GIS-bestanden (MapInfo, shapefiles) zijn vooral voor de wetenschappelijke professionals bedoeld. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Rijkswaterstaat-project Maaswerken zijn de opdrachtgevers voor de kaarten. De kaarten zijn het resultaat van ateliersessies waaraan fysisch geografen en archeologen werkzaam bij archeologische bedrijven en bij de Rijksdienst hebben deelgenomen. De kaarten zijn vervaardigd in het kader van de Visie Erfgoed en Ruimte, programma Eigenheid en Veiligheid, cultuurhistorie in wateropgaven
    corecore