731 research outputs found
The location of diapycnal mixing and the meridional overturning circulation
The large-scale consequences of diapycnal mixing location are explored using an idealized threedimensional model of buoyancy-forced flow in a single hemisphere. Diapycnal mixing is most effective in supporting a strong meridional overturning circulation (MOC) if mixing occurs in regions of strong stratification, that is, in the low-latitude thermocline where diffusion causes strong vertical buoyancy fluxes. Where stratification is weak, such as at high latitudes, diapycnal mixing plays little role in determining MOC strength, consistent with weak diffusive buoyancy fluxes at these latitudes. Boundary mixing is more efficient than interior mixing at driving the MOC; with interior mixing the planetary vorticity constraint inhibits the communication of interior water mass properties and the eastern boundary. Mixing below the thermocline affects the abyssal stratification and upwelling profile, but does not contribute significantly to the MOC through the thermocline or the ocean’s meridional heat transport. The abyssal heat budget is
dominated by the downward mass transport of buoyant water versus the spread of denser water tied to the properties of deep convection, with mixing of minor importance. These results are in contrast to the widespread expectation that the observed enhanced abyssal mixing can maintain the MOC; rather, they suggest that enhanced boundary mixing in the thermocline needs to be identified in observations
Impact of geothermal heating on the global ocean circulation
The response of a global circulation model to a uniform geothermal heat flux of 50 mW m-2 through the sea floor is examined. If the geothermal heat input were transported upward purely by diffusion, the deep ocean would warm by 1.2°C. However, geothermal heating induces a substantial change in the deep circulation which is larger than previously assumed and subsequently the warming of the deep ocean is only a quarter of that suggested by the diffusive limit. The numerical ocean model responds most strongly in the Indo-Pacific with an increase in meridional overturning of 1.8 Sv, enhancing the existing overturning by approximately 25%
Seabird metapopulations: searching for alternative breeding habitats
Today, many seabird species nest in port areas, which are also necessary for human economic activity. In this paper, we evaluate, using a metapopulation model, the possibilities for creating alternative breeding sites for the Common Tern (Sterna hirundo) in the Rhine¿Meuse¿Scheldt estuary. We explore 22 scenarios that differ with respect to (1) loss of breeding habitat in port areas, (2) location and size of newly created habitat, and (3) coexistence of old and new habitat. Results indicate that loss of port area habitats results in a serious 41% decline in the breeding population. When the loss in ports is compensated for within the ports, the decline was negligible. Fourteen scenarios result in an increase of the Common Tern metapopulation. In these, extra breeding habitat is created outside the ports in fish-rich waters, resulting in a potential metapopulation increase of 25%. However, the period of overlap between lost and newly created habitat strongly affects the results. A gap between the removal of old and the creation of new breeding areas might cause a drop in the metapopulation level of 30%. The population recovery from this drop might take more than 100 years due to slow recolonization. Our results suggest that conservation of seabird species should be evaluated on a metapopulation scale and that the creation of new habitat may help to compensate for habitat loss in other areas. Furthermore, the results indicate that overlap between the existence of old and newly created breeding habitats is crucial for the success of compensation efforts. However, new locations should be carefully selected, because not only is the suitability of the breeding grounds important, but ample fish availability nearby is also ke
Larch Status A
LARCH is a model that is used by the Netherlands Environmental Assessment Agency (PBL) for ex-ante and ex-post evaluations of Dutch nature policies. LARCH generates the potential habitat networks of a species. LARCH will not predict the actual distribution of a specie
LARCH Vogels Nationaal; een expertsysteem voor het beoordelen van de ruimtelijke samenhang en de duurzaamheid van broedvogelpopulaties in Nederland
Het model LARCH is een onderdeel van het kerninstrumentarium van het Natuurplanbureau. Het model voorspelt de kans op duurzaam voorkomen van vooral diersoorten op basis van de ruimtelijke configuratie van leefgebieden en de kwaliteit daarvan. Dit rapport beschrijft het toepasbaar maken van LARCH voor 89 broedvogelsoorten in Nederland, LARCH VOGELS NATIONAAL genaamd. Ten behoeve hiervan is een speciale begroeiingstypenkaart vervaardigd. Het model maakt deel uit van de Natuurplanner van het RIVM. De Natuurplanner integreert kennis over de effecten van de zogenoemde "ver"-thema's (verdroging, verzuring, vermesting) op planten en vegetatie(structuur). Door de uitbreiding met broedvogels kan ook de kennis over versnippering worden meegenomen
Openheid landschap : ViewScape rekent vanuit de positie van de waarnemer
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gebruikt diverse indicatoren om de toestand van het Nederlandse landschap te beschrijven. Een daarvan is de openheid. Tot nu toe werd die berekend door van bovenaf naar het landschap te kijken, maar dat is niet de manier waarop het landschap wordt beleefd. Met het op Alterra ontwikkelde model ViewScape is het mogelijk de openheid te berekenen vanuit het gezichtspunt van de waarnemer in het vel
Openheid van het landschap : berekeningen met het model ViewScape
Op verzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft Alterra de methode om de openheid van het landschap te berekenen vernieuwd. Het model Viewscape dat op basis van zichtlijnen de oppervlakte zichtbaar landschap berekent, is daartoe aangepast, getest en gevalideerd. Er is een methode ontwikkeld die topografische informatie bewerkt tot een basiskaart voor het model dat rekening houdt met reliëf. In de basiskaart worden bomenrijen als ondoorzichtige elementen meegenomen, maar een toekomstige nuancering op dit punt is wenselijk. Bij het reliëf lag de uitdaging in het negeren van flauwe hellingen. Uit de validatie bleek dat de oppervlaktes van grotere open ruimten goed konden worden berekend, maar structureel iets worden onderschat. De oppervlakte van het zichtbare deel van het landschap blijkt een goede maat te zijn voor de openheid ervan. De verbeterde versie van ViewScape is gebruikt om met een resolutie van 100 meter die oppervlakte landsdekkend te berekenen. Het resultaat voldoet aan de verwachtingen van het PBL. Het is nog wel de vraag of de topografische informatie betrouwbaar genoeg is om de openheid te kunnen monitoren aangezien een onbekend deel van de veranderingen op de kaart niet voortkomt uit veranderingen in het veld, maar uit verbeterde kartering
- …