5 research outputs found

    Patiëntervaringen met biologische geneesmiddelen Deel I: een vragenlijstonderzoek onder gebruikers.

    No full text
    Biologische geneesmiddelen worden veelvuldig ingezet, onder andere bij diverse auto-immuunziekten zoals reuma, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en psoriasis. De middelen zijn effectief maar brengen ook hoge kosten met zich mee. Nu van steeds meer biologische geneesmiddelen het patent verloopt, neemt het aantal (goedkopere) biosimilars toe. Een biosimilar heeft dezelfde werkzame stof als het originele biologische geneesmiddel, maar kan op bepaalde eigenschappen afwijken. Patiënten die wisselen van het originele biologische middel naar een biosimilar horen daarom goed geïnformeerd en gemonitord te worden. Ervaringen van patiënten met de biologische geneesmiddelen – zowel de originele middelen als de biosimilars – en met de zorg rondom het wisselen tussen middelen zijn tot op heden onderbelicht. Daarom had dit onderzoek als doel deze ervaringen in kaart te brengen. Met een online vragenlijst zijn de ervaringen van 389 mensen met de ziekte van Crohn en/of colitis ulcerosa, reumatische aandoeningen of psoriasis in kaart gebracht. Negen van de tien respondenten hebben de ziekte van Crohn en/of colitis ulcerosa en driekwart gebruikt een origineel biologisch middel. De respondenten zijn geworven via de betrokken patiëntorganisaties. Dit geeft een selecte groep respondenten, die mogelijk al meer interesse in en betrokkenheid bij hun gezondheid en behandeling hebben. De resultaten die we hieronder beschrijven, zijn daarom niet representatief voor de gehele groep patiënten die deze middelen gebruiken. Ervaringen met biologische geneesmiddelen van de totale groep De gezamenlijke besluitvorming rond het starten van de behandeling met een biologisch geneesmiddel is niet optimaal. Patiënten wordt niet vaak gevraagd hoe zij betrokken willen worden in de besluitvorming. Ook het navragen welke behandeloptie de voorkeur heeft en het samen afwegen van de verschillende behandelopties gebeurt nog niet vaak. Patiënten zien de noodzaak van het gebruik van het biologische geneesmiddel goed in. Zij maken zich niet meer dan gemiddeld zorgen over de medicatie. De potentiele langetermijneffecten van het biologische geneesmiddel vinden patiënten het meest zorgwekkend. Ervaringen van mensen die gewisseld zijn tussen biologische geneesmiddelen Vier op de tien patiënten zijn wel eens gewisseld, ofwel tussen originele biologische middelen (69 patiënten), ofwel van een origineel middel naar een biosimilar (54 patiënten). Mensen die wisselden tussen originele middelen deden dit vooral vanwege verlies van effectiviteit van het oude middel en/of het optreden van bijwerkingen. De redenen zijn anders bij mensen die wisselden van een origineel middel naar een biosimilar: zij wisselden (min of meer) verplicht en/of op voorstel van de behandelend arts. Bijna een kwart van de mensen die wisselden tussen originele middelen en bijna één op de vijf (17%) mensen die wisselden naar een biosimilar kreeg vooraf geen informatie over de wissel. Mensen die wel vooraf geïnformeerd werden, kregen deze informatie het vaakst van de behandelend arts, ongeacht het type wissel. Vrijwel alle mensen die wisselden tussen originele middelen kregen de informatie mondeling tijdens het consult. Mensen die wisselden naar een biosimilar kregen deze informatie minder vaak mondeling tijdens het consult en vaker via een (persoonlijke of algemene) brief. Zij kregen naar hun mening daarnaast te weinig informatie over de mogelijkheden om terug wisselen of de wissel te weigeren. Waar bij negen op de tien mensen de keuze om te wisselen tussen originele middelen in goed overleg en met hun volledige instemming is gemaakt, is dat bij vier op de tien mensen die wisselden naar een biosimilar het geval. Dit gebeurde bij een kwart van de mensen zelfs zonder instemming. Vaker bloedprikken gevolgd door het direct contact opnemen met de arts als er bijwerkingen optreden of als de klachten verergeren zijn de meest gemaakte afspraken om eventuele effecten van de wissel te volgen. Ervaringen van mensen die niet gewisseld zijn van biologische geneesmiddel Zes op de tien mensen zijn niet gewisseld, veelal omdat zij geen verzoek hebben gehad om te wisselen. Een ruime meerderheid van hen (86%) is wel bereid om te wisselen, liefst eenmalig, als de reden is dat het huidige middel de effectiviteit verliest of bijwerkingen geeft. Dertien respondenten zijn wel gevraagd om te wisselen maar zij weigerden dit. De meeste van hen ondervonden hierbij weerstand vanuit de arts of het ziekenhuis. Conclusie Mensen die biologische geneesmiddelen gebruiken, of dat nu het originele middel is of een biosimilar, staan veelal positief tegenover hun geneesmiddel. Zij zien de noodzaak van het geneesmiddelgebruik voor hun gezondheid in en maken zich niet meer dan gemiddeld zorgen over de medicatie. De gezamenlijke besluitvorming rondom de behandeling kan nog verder verbeterd worden, met name wat betreft het navragen van voorkeuren van de patiënten en het samen afwegen van behandelopties. Er zijn verschillen in ervaringen van patiënten die tussen originele biologische middelen wisselen, vaak vanwege een medische reden, en mensen die van het originele middel naar een biosimilar wisselen, vaak vanwege kostenbeheersing. Door meer rekening te houden met de voorkeuren van patiënten, hen beter te betrekken bij de besluitvorming en hen beter te informeren – met name rondom de wissel van het originele biologische middel naar een biosimilar, kan de zorg aan deze patiënten verder verbeterd worden

    Can lifestyle and psychosocial factors predict flares of IBD; an exploratory study using telemedicine

    No full text
    Tight control of mucosal inflammation and prevention of disease flares are emerging treatment goals to prevent disease progression in inflammatory bowel disease (IBD). The state of the art clinical classification only marginally predict flare occurrence. Mounting evidence shows that psychosocial and lifestyle factors are associated with flares. Longitudinal monitoring of these factors has been made possible by implementing a web-based telemedicine tool, called myIBDcoach. This study is an exploration on the potential additive predictive value of data captured in a telemedicine system to predict flares. Methods Consecutive IBD patients (n = 393) were recruited from the prospective myIBDcoach telemedicine study cohort (ClinicalTrials.gov, NCT02173002). During a one-year follow-up, every 1–3 months, participants reported information on all variables displayed in Figure 1 via myIBDcoach. Variables were subdivided into two main categories; Baseline and myIBDcoach. The myIBDcoach variables were once again subdivided (Figure 1). The outcome of interest, a flare during follow-up, was defined as having clinical symptoms of disease activity (using the Monitor IBD At Home questionnaire) combined with either a faecal calprotectin > 250g/g, disease activity on endoscopy, MRI or CT. Stepwise group-Lasso logistic regression (G-LASSO) was used to estimate associations between flares and individual variables, as well as between flares and the different variable categories (Figure 1). G-LASSO performs variable selection, resulting in models that contain only the most relevant explanatory variables. Results Seven G-LASSO regressions were estimated and evaluated using the Akaike information criteria (AIC), the area under the curve (AUC) and stepwise importance using 10-fold cross-validated penalty parameter. Figure 2 shows that the overall model performance increased when consecutively adding extra variable categories, the largest increase occurred for psychosocial and lifestyle factors. All telemedicine variable categories were found to be more important compared with the baseline variable category, as shown in Figure 3. Results shown in Figure 4 indicate that the information from myIBDcoach was found to be more important than the baseline variables. Conclusion In this exploratory study, psychosocial and lifestyle factors monitored via telemedicine are of superior value to predict flares in IBD patients compared with clinical stratification. Holistic monitoring, including psychosocial and lifestyle factors, and targeted interventions are of interest for future trials and are a promising strategy to prevent flares and improve the outcome of IBD

    Can lifestyle and psychosocial factors predict flares of IBD; an exploratory study using telemedicine

    No full text
    Tight control of mucosal inflammation and prevention of disease flares are emerging treatment goals to prevent disease progression in inflammatory bowel disease (IBD). The state of the art clinical classification only marginally predict flare occurrence. Mounting evidence shows that psychosocial and lifestyle factors are associated with flares. Longitudinal monitoring of these factors has been made possible by implementing a web-based telemedicine tool, called myIBDcoach. This study is an exploration on the potential additive predictive value of data captured in a telemedicine system to predict flares. Methods Consecutive IBD patients (n = 393) were recruited from the prospective myIBDcoach telemedicine study cohort (ClinicalTrials.gov, NCT02173002). During a one-year follow-up, every 1–3 months, participants reported information on all variables displayed in Figure 1 via myIBDcoach. Variables were subdivided into two main categories; Baseline and myIBDcoach. The myIBDcoach variables were once again subdivided (Figure 1). The outcome of interest, a flare during follow-up, was defined as having clinical symptoms of disease activity (using the Monitor IBD At Home questionnaire) combined with either a faecal calprotectin > 250g/g, disease activity on endoscopy, MRI or CT. Stepwise group-Lasso logistic regression (G-LASSO) was used to estimate associations between flares and individual variables, as well as between flares and the different variable categories (Figure 1). G-LASSO performs variable selection, resulting in models that contain only the most relevant explanatory variables. Results Seven G-LASSO regressions were estimated and evaluated using the Akaike information criteria (AIC), the area under the curve (AUC) and stepwise importance using 10-fold cross-validated penalty parameter. Figure 2 shows that the overall model performance increased when consecutively adding extra variable categories, the largest increase occurred for psychosocial and lifestyle factors. All telemedicine variable categories were found to be more important compared with the baseline variable category, as shown in Figure 3. Results shown in Figure 4 indicate that the information from myIBDcoach was found to be more important than the baseline variables. Conclusion In this exploratory study, psychosocial and lifestyle factors monitored via telemedicine are of superior value to predict flares in IBD patients compared with clinical stratification. Holistic monitoring, including psychosocial and lifestyle factors, and targeted interventions are of interest for future trials and are a promising strategy to prevent flares and improve the outcome of IBD
    corecore