1,532,235 research outputs found
Antimicrobials: a global alliance for optimizing their rational use in intra-abdominal infections (AGORA)
Intra-abdominal infections (IAI) are an important cause of morbidity and are frequently associated with poor prognosis, particularly in high-risk patients. The cornerstones in the management of complicated IAIs are timely effective source control with appropriate antimicrobial therapy. Empiric antimicrobial therapy is important in the management of intra-abdominal infections and must be broad enough to cover all likely organisms because inappropriate initial antimicrobial therapy is associated with poor patient outcomes and the development of bacterial resistance. The overuse of antimicrobials is widely accepted as a major driver of some emerging infections (such as C. difficile), the selection of resistant pathogens in individual patients, and for the continued development of antimicrobial resistance globally. The growing emergence of multi-drug resistant organisms and the limited development of new agents available to counteract them have caused an impending crisis with alarming implications, especially with regards to Gram-negative bacteria. An international task force from 79 different countries has joined this project by sharing a document on the rational use of antimicrobials for patients with IAIs. The project has been termed AGORA (Antimicrobials: A Global Alliance for Optimizing their Rational Use in Intra-Abdominal Infections). The authors hope that AGORA, involving many of the world's leading experts, can actively raise awareness in health workers and can improve prescribing behavior in treating IAIs
Same-sex marriage in South Africa: The road ahead
n hierdie bydrae word die problematiek oor "huwelike" tussen persone van dieselfde geslag aan die orde gestel. 'n Oorsig word gebied oor die verskillende fasette van die debat en die argumente wat tipies daarin aangevoer word. Op grond van 'n teoretiese verantwoording oor die aard van die huwelik word standpunt oor hierdie kwessie ingeneem. Nadat moontlike modelle oorweeg is word daar met inagneming van grondwetlike oorwegings 'n aanbeveling oor hierdie aangeleentheid gedoen
Kwalitatieve evaluatie van 10 jaar zorgcoördinatie en case management in de Oost-Vlaamse drughulpverlening: een rondvraag bij hulpverleners en cliënten
Sinds 10 jaar wordt door de Provincie Oost-Vlaanderen – in samenwerking met het provinciaal overlegplatform geestelijke gezondheidszorg (PopovGGZ) en alle betrokken voorzieningen – geïnvesteerd in zorgvernieuwing, coördinatie en afstemming van de zorg in de drughulpverlening. Dit heeft naast heel wat ‘onzichtbare’ realisaties (bv. grotere bekendheid van het zorgaanbod, de intakeprocedure en werkwijze van andere voorzieningen, betere samenwerking tussen voorzieningen als gevolg van meer (informele) contactmomenten), ook tot een aantal duidelijk tastbare resultaten geleid. Het betreft onder meer de oprichting van een netwerkcomité middelenmisbruik, de aanstelling van een zorgcoördinator, de uitbouw van een case managementteam en de organisatie van een driewekelijks cliëntenoverleg. Met name deze laatste twee realisaties komen in voorliggend onderzoeksrapport uitgebreid aan bod. We doen dit in de eerste plaats door de direct betrokkenen (cliënten, hulpverleners en verantwoordelijken) zelf aan het woord te laten.
De bevindingen van onze kwalitatieve evaluatie worden afzonderlijk besproken met betrekking tot het cliëntenoverleg en case management. Vooreerst worden beide werkvormen beschreven en worden enkele cijfergegevens meegegeven over de interventie in kwestie. Daarna volgt een beknopte bespreking van de gevolgde methodologie. Bij de rapportage van de onderzoeksresultaten wordt een onderscheid gemaakt tussen de bevindingen van hulpverleners over het cliëntenoverleg, de visie van cliënten over case management en het perspectief van case managers en projectverantwoordelijken over deze laatste interventie. We sluiten af met een aantal globale conclusies en aanbevelingen voor de toekomstige praktijk, die we terugbrachten tot tien concrete suggesties ter optimalisatie van het cliëntenoverleg en het case management. In tegenstelling tot eerdere publicaties beroepen we ons in dit onderzoeksrapport slechts in beperkte mate op de literatuur. In voorliggend rapport wilden we vooral het ‘insider’-perspectief laten primeren en voor meer theoretische beschouwingen verwijzen we dan ook naar eerdere publicaties (cf. Vanderplasschen, 2004)
Intensity modulated radiation therapy and arc therapy: validation and evolution as applied to tumours of the head and neck, abdominal and pelvic regions
Intensiteitsgemoduleerde radiotherapie (IMRT) laat een betere controle over de dosisdistributie (DD) toe dan meer conventionele bestralingstechnieken. Zo is het met IMRT mogelijk om concave DDs te bereiken en om de risico-organen conformeel uit te sparen. IMRT werd in het UZG klinisch toegepast voor een hele waaier van tumorlocalisaties. De toepassing van IMRT voor de bestraling van hoofd- en halstumoren (HHT) vormt het onderwerp van het eerste deel van deze thesis. De planningsstrategie voor herbestralingen en bestraling van HHT, uitgaande van de keel en de mondholte wordt beschreven, evenals de eerste klinische resultaten hiervan. IMRT voor tumoren van de neus(bij)holten leidt tot minstens even goede lokale controle (LC) en overleving als conventionele bestralingstechnieken, en dit zonder stralingsgeïnduceerde blindheid. IMRT leidt dus tot een gunstiger toxiciteitprofiel maar heeft nog geen bewijs kunnen leveren van een gunstig effect op LC of overleving. De meeste hervallen van HHT worden gezien in het gebied dat tot een hoge dosis bestraald werd, wat erop wijst dat deze “hoge dosis” niet volstaat om alle clonogene tumorcellen uit te schakelen. We startten een studie op, om de mogelijkheid van dosisescalatie op geleide van biologische beeldvorming uit te testen. Naast de toepassing en klinische validatie van IMRT bestond het werk in het kader van deze thesis ook uit de ontwikkeling en het klinisch opstarten van intensiteitgemoduleerde arc therapie (IMAT). IMAT is een rotationele vorm van IMRT (d.w.z. de gantry draait rond tijdens de bestraling), waarbij de modulatie van de intensiteit bereikt wordt door overlappende arcs. IMAT heeft enkele duidelijke voordelen ten opzichte van IMRT in bepaalde situaties. Als het doelvolume concaaf rond een risico-orgaan ligt met een grote diameter, biedt IMAT eigenlijk een oneindig aantal bundelrichtingen aan. Een planningsstrategie voor IMAT werd ontwikkeld, en type-oplossingen voor totaal abdominale bestraling en rectumbestraling werden onderzocht en klinisch toegepast
Jasmonate-induced defense mechanisms in the belowground antagonistic interaction between Pythium arrhenomanes and Meloidogyne graminicola in rice
Next to their essential roles in plant growth and development, phytohormones play a central role in plant immunity against pathogens. In this study we studied the previously reported antagonism between the plant-pathogenic oomycete Pythium arrhenomanes and the root-knot nematode Meloidogyne graminicola, two root pathogens that co-occur in aerobic rice fields. In this manuscript, we investigated if the antagonism is related to imbalances in plant hormone levels, which could be involved in activation of plant defense. Hormone measurements and gene expression analyses showed that the jasmonate (JA) pathway is induced early upon P. arrhenomanes infection. Exogenous application of methyl-jasmonate (MeJA) on the plant confirmed that JA is needed for basal defense against both P. arrhenomanes and M. graminicola in rice. Whereas M. graminicola suppresses root JA levels to increase host susceptibility, Pythium inoculation boosts JA in a manner that prohibits JA repression by the nematode in double-inoculated plants. Exogenous MeJA supply phenocopied the defense-inducing capacity of Pythium against the root-knot nematode, whereas the antagonism was weakened in JA-insensitive mutants. Transcriptome analysis confirmed upregulation of JA biosynthesis and signaling genes upon P. arrhenomanes infection, and additionally revealed induction of genes involved in biosynthesis of diterpenoid phytoalexins, consistent with strong activation of the gene encoding the JA-inducible transcriptional regulator DITERPENOID PHYTOALEXIN FACTOR. Altogether, the here-reported data indicate an important role for JA-induced defense mechanisms in this antagonistic interaction. Next to that, our results provide evidence for induced expression of genes encoding ERF83, and related PR proteins, as well as auxin depletion in P. arrhenomanes infected rice roots, which potentially further contribute to the reduced nematode susceptibility seen in double-infected plants
Werkgeversaansprakelijkheid, arbeidsongeval, beschermingsmiddelen, zorgplicht, predispositie
Werkgever Sloopwerken wordt aansprakelijk gehouden voor schade van de werknemer ten gevolge van een bedrijfsongeval, doordat bij sloopwerkzaamheden met een mechanische breekhamer een tegelsplinter door de handschoen snijdt. Ten gevolge daarvan loopt de werknemer een snijwond op en door wondinfectie ontstaat posttraumatische dystrofie. De werknemer stelt de werkgever aansprakelijk wegens het schenden van zijn zorgplicht als bedoeld in art. 7:658 BW, door in strijd te handelen met art. 8 Arbeidsomstandighedenwet door onvoldoende instructies te geven en door geen toezicht te houden op de uitvoering van de werkzaamheden. De werknemer stelt zich op het standpunt dat de ter beschikking gestelde handschoenen onvoldoende snijbestendig zijn (de ter beschikking gestelde handschoenen hadden een snijweerbaarheid van klasse 2, terwijl er ook handschoenen verkrijgbaar waren met een snijweerbaarheid van klasse 3). De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever aansprakelijk kan worden gehouden. In hoger beroep doet Sloopwerken een beroep op bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen en Richtlijn 89/686/EEG (Richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen). Het hof oordeelt dat deze bepalingen onvoldoende specifiek zijn om op grond daarvan te concluderen dat Sloopwerken aan haar zorgplicht heeft voldaan. De stelling van de werknemer dat volgens de deskundige handschoenen met een snijweerbaarheid van klasse 2 gebruikt kunnen worden in de bouw, is volgens het hof eveneens onvoldoende specifiek. Ten aanzien van de Kelderluik-criteria oordeelt het hof dat Sloopwerken onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat Sloopwerken voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen die van haar redelijkerwijs verwacht konden worden. In het kader van art. 6:98 BW oordeelt het hof met betrekking tot de bijzondere gevolgen – zeer ernstig letsel voor een kleine verwonding - dat, ook al zijn de gevolgen ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt, deze aan de aansprakelijke partij in het algemeen kunnen worden toegerekend
Handreikingen voor de voorzitter tot beperking van het spreekrecht van aandeelhouders
Wie vergaderingen van een NV heeft bezocht, en met
name van beursgenoteerde vennootschappen, heeft zich
vast afgevraagd of een dergelijke vergadering niet efficiënter
kan. Van het recht om het woord te voeren,
wordt door aandeelhouders dankbaar – en soms veelvuldig
– gebruikgemaakt. Vaststaat dat de voorzitter van
de vergadering het spreekrecht van aandeelhouders
naar Nederlands recht kan beperken. Alleen bestaat er
minder duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan.
Tot hoeveel minuten kan de voorzitter het spreekrecht
van de aandeelhouder beperken? Kan hij hierbij rekening
houden met de gewenste totale duur van de vergadering?
Zo ja, van welke duur kan hij uitgaan? Kan hij
mededelingen doen over het beperken van het spreekrecht?
Zo ja, aan het begin of tijdens de vergadering?
Dit artikel gaat in op de vraag welke handreikingen zijn
toegestaan om het spreekrecht van aandeelhouders te
beperken, en of het wenselijk is dat vennootschappen
deze handreikingen in hun statuten opnemen en, zo ja,
hoe. Het artikel behandelt zowel het Duitse als het
Nederlandse recht. De auteur is van mening dat de
spreektijd van aandeelhouders, afhankelijk van de
omstandigheden, beperkt kan worden tot 5-15 minuten.
Daarnaast kan de voorzitter het spreekrecht beperken
zodat de vergadering niet langer dan 8-10 uren duurt.
Verder kan de voorzitter, afhankelijk van de omstandigheden,
zowel bij de aanvang van de vergadering als tijdens
de vergadering het spreekrecht beperken. Een van
de voordelen om deze handreikingen voor het beperken
van het spreekrecht van aandeelhouders in de statuten
op te nemen, is dat de voorzitter hierop steeds een
beroep kan doen. Daarnaast biedt een statutaire regeling
de nodige waarborgen aan aandeelhouders. Afhankelijk
van de vormgeving van de statutaire bepaling kunnen
er risico’s aan verbonden zijn. Een goede formulering
is daarom van belang. Het artikel bevat een voorstel hoe
een statutaire bepaling kan luiden
- …