25 research outputs found
The development of Paramaribo in the second half of the century
Visitors to early twentieth-century Suriname would enter Paramaribo from the wharf in the Suriname River. Their first sight was the row of impressive colonial mansions along the Waterkant. Looking to their right, they would see Fort Zeelandia, located along Oranjeplein, the main city square. The tropical breeze would mitigate the colony’s oppressive humidity and motorized traffic was sparse. Since the 1960s, Zanderij airport, later renamed Johan Adolf Pengel International Airport, has become the main entrance point to Suriname. Consequently, entering the city has become a very different experience. The airport is situated approximately 40 kilometers south of Paramaribo in the district of Para and can be reached only by a two-lane road. Traffic south of Lelydorp indicates that a plane is due to arrive or depart. Driving along the road toward the city one travels through the savannah demarcating the transition from the rainforest to the coastal zone. Tiny Amerindian and Maroon settlements break the monotony of woods and grasslands. This changes abruptly when entering Lelydorp. This former desa has evolved into a bustling suburb, well known for its Javanese food stalls. After Lelydorp, the sprawl of modern-day Paramaribo begins in the district of Wanica. Significantly, the road that was known as Pad van Wanica (Wanica Path) has been renamed Indira Gandhiweg (weg means road), reflecting urbanization as well as Hindustani emancipation and globalization
A methacrylate embedding procedure developed for immunolocalization on plant tissues is also compatible with in situ hybridization
International audienc
Javanen in Diaspora, interview met Achmad Djoeneri
Naam: Achmad Djoeneri
Achternaam: Djoeneri
Geboorteplaats: Waneweg, Lelydorp Plan
Geboortedatum: 5 september 1946
Woonplaatsen: Suriname 1946 - 1975; Nederland 1975 -
Ik was 9 jaar toen Pater Spekman op bezoek kwam bij mijn opa, bij wie ik opgroeide. Pater Spekman sprak goed Javaans. Hij vroeg mijn opa heel beleefd in het Hoog-Javaans of hij het goed vond dat ik met hem meeging om een goede opleiding te volgen aan de school aan de Kopiweg. Mijn opa stemde daarin toe. Op de school aan de Kopiweg zaten niet alleen Javanen, maar ook Indianen, Creolen en Hindostanen. Ik ging elk jaar over, want ik was toch een goede leerling. Ik wist toen al wat ik wilde worden. Ik wilde monteur worden en ik wilde zelfstandig ondernemer worden, net als mijn opa. Hij runde samen met zijn tweede vrouw een warung bij de spoorbaan aan de Waneweg. Van jongs af aan hielp ik ze met verkopen, met sambal draaien, pinda malen, achter de toonbank staan. Ik werd beloond met kleren en schoenen. En zo leerde ik wat het is om voor jezelf te werken. Ik begon met fietsen repareren, later zette ik ze ook in elkaar.
Ik was 12 jaar toen ik klaar was met de lagere school. Mijn moeder zat in Wageningen, waar haar man, mijn stiefvader, via Pater Spekman een baan had gevonden. Ik kwam bij mijn moeder in Wageningen terecht en daar heb ik de Lagere Technische School gevolgd.
Na de LTS ben ik gaan werken bij de Stichting Machinale Landbouw. Ik was pas 16 en kreeg een verdere opleiding terwijl ik werkte. Op mijn 18e begon ik te werken met een volledig salaris. Op mijn 20e was ik voorman en beheerde ik het wagenpark. Ik leerde door en werd na drie jaar assistent-bedrijfsleider. Ik heb hele prettige herinneringen aan Wageningen. Er werkten veel Javanen in Wageningen, zij waren veelal afkomstig uit Mariënburg en Zoelen en kwamen daar na bemiddeling door Pater Spekman. Hij heeft veel gedaan om voor de Javanen banen te vinden. Hij had de contacten met de Nederlandse boeren op Wageningen. Uiteindelijk kwam hij om het leven bij een auto ongeluk.
Al vóór de onafhankelijkheid voorzag mijn baas in Wageningen dat het niet goed zou gaan met Suriname. Hij zei tegen mij: ‘Nu het nog kan, moet je naar Nederland gaan´. Financieel gezien had ik het niet zwaar in Suriname, ik had het goed. Maar na de Onafhankelijkheid van Suriname ging de Stichting Machinale Landbouw langzamerhand over in Surinaamse handen, die anders werkten. Ze waren afgestudeerd in Nederland en kwamen in Wageningen de baas spelen, terwijl ze nauwelijks ervaring hadden. Voor mij was het tijd om verder te gaan.
In Nederland kwam ik terecht op een kamer en het voelde alsof ik in een gevangenis zat. Ik was alleen, mijn vrouw en kinderen waren in Suriname gebleven. Ik ben direct begonnen met werken en na een paar maanden kwam ik terecht bij een bedrijf in Voorschoten: een importeur in grondverzet machines. Mijn vrouw was inmiddels overgekomen en zo kwamen wij in Voorschoten te wonen. Na 5 jaar ben ik overgestapt. Ik was geen monteur meer, maar deed de inspectie van machines. Ik heb daar gewerkt, totdat ik in 1995 besloot om mijn eigen bedrijf te beginnen. En zo is het gegaan. Ik begon met 100 gulden en inmiddels is mijn bedrijf 1,5 tot 2 miljoen euro waard.
Mijn kinderen werken nu bij mij in het bedrijf. Onze basis voor een goede samenwerking is gehoorzaamheid en veel praten met elkaar. Je kan nog zo’n goede vader of moeder zijn, maar als je kinderen niet gehoorzamen, heb je niets. Mijn vrouw en ik hebben geluk, ik hoef mijn kinderen niet veel te zeggen. Als ik mezelf een cijfer moest geven, dan gaf ik mezelf een tien. Ik ben tevreden met wat onze lieve Heer mij heeft gegeven. Ik hoef niet te laten zien dat ik directeur ben. Wij zijn een team en iedereen werkt mee, en dat wil ik graag zo houden. Als ondernemer hoef je geen slavendrijver te zijn. Belangrijk is dat je weet samen te leven met de ander.
Nadat pater Spekman toestemming had gekregen van mijn opa om mij een goede opleiding te geven, ben ik ook gedoopt. Ik kreeg een katholieke naam: Petrus. Die naam heb ik eigenlijk nooit gebruikt. En ik ging naar de kerk, ik was zelfs misdienaar. Zoveel jaar later doe ik niet veel meer aan het Rooms-Katholieke geloof. Het is niet zo dat het geloof onbelangrijk is in mijn leven, maar ik beleef het meer van binnenuit. Op een gegeven moment trouw je op de Islamitische manier en heb je ook vrienden die moslim zijn. Bij hen voel ik me ook goed, het samenzijn met hen versterkt mij, zo simpel is het. En zo ben ik weer terug gekomen bij de Islam. Maar ik heb de Islam nog niet omarmd, ik ben nog geen moslim die vijf keer per dag bidt. Misschien is het nog niet de tijd daarvoor, want als ik iets doe wil ik het goed doen. Ik geloof dat er een God bestaat, maar of dat nu Jezus Christus is of Allah, dat maakt mij niet uit. Ik bid nog steeds elke dag en dank God voor wat ik heb. Dat is voor mij het belangrijkste.
Interviewer: Hariëtte Mingoen
Projectcoördinatie: Rosemarijn Hoefte (KITLV) en Hariëtte Mingoen (STICHJI
Javanen in Diaspora, interview met Nurman Pasaribu
Naam Nurman Pasaribu
Achternaam Pasaribu
Geboorteplaats Jakarta, Indonesië
Woonplaats: Indonesia 1946 - 1969; Suriname 1969 - 1975; Nederland 1975 -
Ik ben in Jakarta geboren. In 1969 ben ik naar Suriname gegaan om mij te voegen bij mijn vader, die al in 1968 met zijn gezin naar Suriname was vertrokken. Ik was in Indonesië achtergebleven met de bedoeling om eerst te studeren en daarna mijn vader te volgen. Maar het was erg onrustig in Indonesië. In 1968-1969 braken er veel studentenacties uit. Er werd gestaakt, waardoor van studeren niets terecht kwam.
Mijn vader Amir Pasaribu was aangetrokken door de Stichting Culturele Samenwerking Suriname en de Nederlandse Antillen (Sticusa) om in Suriname te werken als muziekleraar aan de muziekschool van het Cultureel Centrum Suriname (CCS) aan de Gravenstraat. Hij gaf les in piano en cello. In Indonesië was mijn vader een vooraanstaand componist geweest. Hij had er onderwijs in de Westerse muziek geïnitieerd. Op 17 augustus, de dag van de Indonesische Onafhankelijkheid, werd altijd een stuk muziek van mijn vader ten gehore gebracht.
Mijn vader had besloten om Indonesië te verruilen voor Suriname, omdat hij teleurgesteld was in de Indonesische overheid. Hij wilde zijn talenten ontwikkelen, maar dat werd hem in die tijd onmogelijk gemaakt. Zijn verbondenheid aan Sticusa dateerde van de periode dat Sticusa in Indonesië actief was. In die tijd had hij in Yogjakarta een muziekschool opgezet en een kunstopleiding voor leraren in Jakarta. Hij was dus geknipt voor uitzending naar Suriname.
In 1995 is mijn vader na 30 jaar verblijf in Suriname terug gegaan naar Indonesië. Daar werd hij in 2004 namens de Indonesische regering gedecoreerd door President Megawati Sukarnoputri. Dat was alsnog een erkenning voor dat wat hij heeft betekend voor Indonesië. Ik ben daar erg trots op. In februari 2010 is mijn vader op 95-jarige leeftijd overleden. Ik ben naar Indonesië gegaan om hem te begraven.
Ik ben in 1969 naar Suriname vertrokken, omdat de universiteiten in Indonesië door de demonstraties gesloten bleven. Ik heb mijn vader gevraagd om mij naar Suriname te halen. In Suriname heb ik in eerste instantie bij het Indonesisch Consulaat gewerkt. Daar ben ik door de Consul Generaal Bambang Saptodewo gevraagd om de 'pramuka' (padvinderij) te leiden. Er was een groep, de IPI (Ikatan Pemuda Indonesia: bond van Indonesische jongeren) , die affiniteit had met Indonesië en zodoende raakte ik betrokken bij de Javaanse jongerenbeweging in Suriname. Ik maakte van dichtbij het bewustzijn en de vaderlandsliefde voor Indonesië en Suriname onder de jongeren mee.
In die tijd was ik ook actief bij de radio-uitzendingen van Radio Melati van Amir Matsalimin en bij die van Siaran Suara Indonesia via Radio Paramaribo. Die radio werd gesponsord door het Indonesisch Consulaat en zond elke zondag uit.
Ik kwam ook in contact met de jongeren van PBI, de politieke partij van Bapak Djojoprayitno. Ik had ook relaties met toko Surindo van Pak Sastro, een repatriant van 1954, die zich in de jaren zestig opnieuw in Suriname vestigde. Hij sponsorde Indonesische muzikanten, zoals Waldjinah en Mus Mulyadi, die hij naar Suriname haalde. Zo ontstond er een trend in Indonesische muziek. Ik begeleidde deze artiesten naar Moengo en andere oorden. In die jaren kwamen er nog meer Javanen terug in Suriname, die in 1954 met de Yayasan Tanah Air waren teruggegaan naar Indonesië. Zij brachten veel ervaring van Indonesië mee terug.
In 1975 ben ik naar Nederland geëmigreerd, geïnspireerd door de beweging van Dasiman en Somohardjo. Hun standpunt was dat de voorbereiding van de onafhankelijkheid van Suriname voor de Javanen niet gunstig was, en ik onderschreef dat. Ik deelde de mening van Dasiman en Somohardjo dat het voor de Javanen beter was om naar Nederland te vertrekken voor een betere garantie van hun toekomst. Dat is later ook gebleken.
Ik was getrouwd en had al twee kinderen in Suriname gekregen. Eerst waren wij gehuisvest in een opvangcentrum in Oostkapelle en daarna in Tilburg. Later kregen wij een huis in Zaltbommel. Daar vond ik ook een baan bij het bedrijf Van Bruchem, een deurenfabriek. Daar heb ik bij elkaar 32 jaar gewerkt. In de laatste vijf jaar voor mijn vervroegd uittreden in 2009 werkte ik voor de moedermaatschappij van het bedrijf, Dorwin Holding.
Ik ben blij dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen. Ik heb deze eigenschap omdat ik op een katholieke school heb gezeten. Daarom ben ik op de hoogte van de beleving van een andere godsdienst om respect voor andere godsdiensten op te kunnen brengen, maar tegelijkertijd om op te komen voor de belangen van de eigen godsdienst. In de vereniging Rachmatullah Islam kan ik me uitleven.
Brabant is een katholieke vesting, maar als moslimgemeenschap hebben wij respect kunnen krijgen van de plaatselijke bevolking. Wij hebben in de laatste jaren bijeenkomsten georganiseerd tijdens de vastenperiode, die werden bijgewoond door buurtbewoners, dominees en pastoren. Ze hebben hierdoor inzicht gekregen hoe het er aan toe gaat in een moskee. Zij deden mee met het gebed, knielden mee met de 'sujud', wat ik echt niet had verwacht. De burgemeester heeft de moskee geprezen voor de belangrijke rol in de gemeenschap.
Lid zijn van de cliëntenraad van verzorgingstehuis 'Nieuw Beekvliet' (in Sint Michielsgestel) betekent dat wij gehoord worden door de directie wanneer ze iets willen introduceren. Wij worden geraadpleegd bij alle plannen, ook kunnen wij voorstellen doen. Nu is slechts 10 % van de capaciteit van Nieuw Beekvliet door Javanen bezet. Het is eigenlijk jammer van de moeite die Dasiman heeft genomen om een verzorgingshuis voor Javanen op te zetten.
Mensen komen wel voor de moskee. Het is een ontmoetingsplaats voor de Javanen uit alle delen van Nederland. De doorstroom van Javanen voor het verpleeghuis is niet groot. Ik loop met nieuwe ideeën om te anticiperen op het aantal ouderen onder de mensen die ouder zijn dan 65 jaar en in 1975 zijn geëmigreerd. Wij willen kijken of er behoefte is om te wonen in een woongemeenschap, zoals in Den Haag, Hoogezand-Sappemeer, Tilburg. Ik heb al twee keer een poging gedaan tot een onderzoek, maar er is weinig respons. De directie wil haar medewerking verlenen om eventueel een derde verdieping te bouwen op Nieuw Beekvliet. De groep van 60+ wil echter nog niet vooruitkijken en steekt de kop in het zand. Men wil niet met de realiteit worden geconfronteerd. Ze vinden het een zaak van latere orde.
Aan de andere kant moeten wij ons afvragen of het wel goed is om Javanen bij elkaar te laten wonen. Is het niet beter dat ze gewoon onder de Nederlanders wonen? Je woont toch in Nederland? De integratie van de Javanen is geruisloos verlopen, wij zijn niet bang voor Wilders, wij vormen geen bedreiging voor hem. We zijn goed geïntegreerd, je ziet geen Javaan in de gevangenis vanwege criminaliteit.
Interviewer: Kemie Tosendjojo
Bewerkt door: Hariëtte Mingoen
Projectcoördinatie: Rosemarijn Hoefte (KITLV) en Hariëtte Mingoen (STICHJI