15 research outputs found
Long-term follow-up of acute Q fever patients after a large epidemic
Between 2007 and 2009, one of the largest Q fever epidemics documented worldwide occurred in the Netherlands. This epidemic originated from dairy goat farms and resulted in over 3,500 notified human acute Q fever cases. After an episode of acute Q fever, the causative bacterium Coxiella burnetii may persist intracellularly, causing progression to chronic disease in approximately 2% of patients with confirmed acute Q fever. Chronic Q fever mainly presents as endocarditis or vascular infections with a high morbidity and mortality. Early detection and prompt treatment improve the prognosis of patients with chronic Q fever. The established way to detect chronic Q fever is to provide follow-up and check antibody levels of all acute Q-fever patients, but there is no consensus on its frequency and duration. The Q fever epidemic in the Netherlands allowed for long-term follow-up of a large cohort of acute Q-fever patients and validation of current follow-up strategies. More than 1,900 patients diagnosed at the Jeroen Bosch Hospital (’s-Hertogenbosch) with follow-up checks available in the first year after the acute episode were invited to have a blood sample taken approximately four years after the acute infection. The antibody levels were determined for 1,289 participants. Patients suspected for chronic Q fever were referred for further clinical examinations. Overall, 4.5% of the 1,289 participants had an antibody profile suggesting chronic Q feverduring the four years. The majority (89.7%) had already been identified within the first year after the acute episode. Based on these results, a single follow-up check twelve months after diagnosis is recommended for all the acute Q fever patients that have no risk factors for chronic Q fever (heart valve/vascular disease or prosthesis). Additional serological and clinical follow-up is recommended for patients with IgG phase I titres ≥1:512. Dutch Laboratories for Medical Microbiology implemented their own follow-up strategies. Large differences were found in follow-up rates within 15 months after diagnosis when comparing a laboratory that provided an active follow-up service by approaching patients directly and two laboratories that only tested on requests of physicians (95% versus 25% follow-up rate, respectively; odds ratio 54, 95% confidence interval 43−67). A study among 183 hospitalized Dutch acute Q fever patients showed that they mostly presented with fever and pneumonia. Hospitalized acute Q fever pneumonia patients were younger, had less co-morbidity, and lower pneumonia severity scores than hospitalized patients with another community-acquired pneumonia. PCR testing is a valuable tool in diagnosing acute Q fever in outbreak situations when the symptom onset is less than 15 days earlier. Patients who later developed serologic profiles indicative of chronic Q fever infection (IgG phase I ≥1:1,024) had significantly higher C. burnetii DNA loads during the acute phase than patients who did not develop such a serologic profile. When the antibody response develops, serology becomes the most important diagnostic tool. Immunofluorescence assay (IFA), enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA), and complement fixation test (CFT) perform equally well in diagnosing acute Q fever but two serum samples are needed for the definitive laboratory diagnosis
Cost-effectiveness of a screening programme for chronic Q-fever
In Nederland was tussen 2007 en 2010 een grote epidemie van Q- koorts. Bij ongeveer twee op de 100 patiënten die Q-koorts hebben doorgemaakt blijft de bacterie in het lichaam aanwezig. Dit kan na maanden of jaren een ernstige ziekte veroorzaken, namelijk chronische Q-koorts. Chronische Q-koorts komt vooral voor bij mensen met specifieke hart- en vaataandoeningen of met een verzwakt immuunsysteem. Als het op tijd wordt opgemerkt, kunnen deze personen worden behandeld met een antibioticakuur die ten minste anderhalf jaar moet duren. Diverse maatschappelijke groepen hebben gevraagd om een bevolkingsonderzoek op te zetten zodat mensen op tijd kunnen worden opgespoord en behandeld vóórdat ze chronisch ziek worden. Het RIVM heeft onderzocht of een dergelijk bevolkingsonderzoek kosteneffectief is. Dat is het geval voor de genoemde risicogroepen (mensen met een specifieke hart- of vaataandoening of een verzwakt immuunsysteem) die in een gebied wonen waar tijdens de epidemie Q-koorts voorkwam. Het screenen van ouderen of volwassenen zonder risicofactor voor chronische Q-koorts is niet kosteneffectief. In dit onderzoek is gekeken wat het kost en oplevert om chronische Q- koorts op te sporen bij verschillende groepen mensen. Bij dit soort analyses wordt gerekend met de eenheid 'levensjaar in goede gezondheid', meestal aangeduid met de Engelse afkorting 'QALY' (Quality-Adjusted Life Year). Met deze maat kan het effect van verschillende behandelingen of preventieve ingrepen met elkaar worden vergeleken. In de berekeningen wordt gekeken naar kosten (zoals die voor het onderzoek zelf en voor behandeling) en baten (zoals gezondheidswinst, minder mensen met ernstige complicaties en benodigde behandelingen). Het eindresultaat is het aantal euro's dat het kost om één QALY te winnen. Dit wordt vervolgens afgewogen tegen een bedrag tot aan waar het programma als kosteneffectief wordt gezien. Een screening om patiënten vroegtijdig op te sporen, kan ook nadelen hebben. Zo kan onterecht de diagnose chronische Q-koorts worden gesteld. Ook kan het soms onduidelijk zijn of het zinvol is om een behandeling te starten of niet. Verder kan het, behalve veel onrust, voor lichamelijke schadelijke effecten zorgen, zoals bijwerkingen van langdurig gebruik van antibiotica.Ministerie van VW
Kosteneffectiviteit van een screeningsprogramma naar chronische Q-koorts
In Nederland was tussen 2007 en 2010 een grote epidemie van Q- koorts. Bij ongeveer twee op de 100 patiënten die Q-koorts hebben doorgemaakt blijft de bacterie in het lichaam aanwezig. Dit kan na maanden of jaren een ernstige ziekte veroorzaken, namelijk chronische Q-koorts. Chronische Q-koorts komt vooral voor bij mensen met specifieke hart- en vaataandoeningen of met een verzwakt immuunsysteem. Als het op tijd wordt opgemerkt, kunnen deze personen worden behandeld met een antibioticakuur die ten minste anderhalf jaar moet duren. Diverse maatschappelijke groepen hebben gevraagd om een bevolkingsonderzoek op te zetten zodat mensen op tijd kunnen worden opgespoord en behandeld vóórdat ze chronisch ziek worden. Het RIVM heeft onderzocht of een dergelijk bevolkingsonderzoek kosteneffectief is. Dat is het geval voor de genoemde risicogroepen (mensen met een specifieke hart- of vaataandoening of een verzwakt immuunsysteem) die in een gebied wonen waar tijdens de epidemie Q-koorts voorkwam. Het screenen van ouderen of volwassenen zonder risicofactor voor chronische Q-koorts is niet kosteneffectief. In dit onderzoek is gekeken wat het kost en oplevert om chronische Q- koorts op te sporen bij verschillende groepen mensen. Bij dit soort analyses wordt gerekend met de eenheid 'levensjaar in goede gezondheid', meestal aangeduid met de Engelse afkorting 'QALY' (Quality-Adjusted Life Year). Met deze maat kan het effect van verschillende behandelingen of preventieve ingrepen met elkaar worden vergeleken. In de berekeningen wordt gekeken naar kosten (zoals die voor het onderzoek zelf en voor behandeling) en baten (zoals gezondheidswinst, minder mensen met ernstige complicaties en benodigde behandelingen). Het eindresultaat is het aantal euro's dat het kost om één QALY te winnen. Dit wordt vervolgens afgewogen tegen een bedrag tot aan waar het programma als kosteneffectief wordt gezien. Een screening om patiënten vroegtijdig op te sporen, kan ook nadelen hebben. Zo kan onterecht de diagnose chronische Q-koorts worden gesteld. Ook kan het soms onduidelijk zijn of het zinvol is om een behandeling te starten of niet. Verder kan het, behalve veel onrust, voor lichamelijke schadelijke effecten zorgen, zoals bijwerkingen van langdurig gebruik van antibiotica
Study Q fever COVID-19
Begin 2020 begon de uitbraak van het coronavirus SARS-CoV-2 in Nederland. In het oosten van de provincie Noord-Brabant kwam toen veel COVID-19 voor; de ziekte die het virus veroorzaakt. In dit deel van Nederland kwam tussen 2007 en 2010 ook veel Q-koorts voor. Dit was aanleiding voor het RIVM om te onderzoeken of mensen die Q-koorts hebben gehad, vatbaarder zijn voor een infectie met het coronavirus en of de ziekte ernstiger verloopt. Gekeken is hoe vaak COVID-19 in het begin van de uitbraak van het coronavirus voorkwam bij mensen die eerder Q-koorts hadden en in het oosten van Noord-Brabant woonden. Dit aantal is vergeleken met het totaal aantal mensen met COVID-19 in dit gebied. Het blijkt dat COVID-19 tijdens de eerste golf van de epidemie vaker voorkwam bij mensen in het oosten van Noord-Brabant die eerder Q-koorts hadden. In de tweede golf van de epidemie zagen we dit verschil niet. Er zijn geen aanwijzingen dat COVID-19 bij voormalige Q-koorts-patiënten ernstiger verliep. Veel van de mensen die eerder Q-koorts hadden, hebben een of meer blijvende onderliggende aandoening. Soms is dat in combinatie met chronische Q-koorts of het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS). Hierdoor zullen zij in het begin van de epidemie waarschijnlijk vaker getest zijn op COVID-19. De testcapaciteit was toen nog beperkt, waardoor er vooral mensen met onderliggende aandoeningen werden getest. Dit gebeurde omdat zij een grotere kans hebben om ernstig ziek te worden van COVID-19. Door vaker te testen is waarschijnlijk ook vaker COVID-19 aangetoond. Vanaf juni kon iedereen met (milde) klachten getest worden. Daarna zagen we niet meer dat COVID-19 vaker voorkwam bij mensen die eerder Q-koorts hadden. Het RIVM heeft het onderzoek uitgevoerd in samenwerking met Nivel, huisartsen in Noord-Brabant, GGD Hart voor Brabant, en het Jeroen Bosch Ziekenhuis en het Bernhoven ziekenhuis. Het RIVM onderzoekt ook met partners of er een verband is tussen luchtkwaliteit en COVID-19 in heel Nederland. Er is hierbij aandacht voor verschillende oorzaken van luchtverontreiniging. De resultaten hiervan worden in 2023 verwacht.In the Netherlands the COVID-19 outbreak started in early 2020. At that time many COVID-19 cases were seen in the eastern part of the province of Noord-Brabant. In this part of the Netherlands also many Q fever cases were seen during the Q fever epidemic in 2007-2010. This prompted RIVM to investigate whether former Q fever patients are more susceptible to infection with the coronavirus SARS-CoV-2, the virus causing COVID-19, and whether they are at risk of more severe disease. The number of COVID-19 cases in former Q fever patients living in the eastern part of Noord-Brabant was compared to the total number COVID-19 cases in this part of the Netherlands. As it turns out, during the first wave of the epidemic, COVID-19 was more common in former Q fever patients in the eastern part of Noord-Brabant. This difference was not seen in the second wave of the epidemic. There were no indications that COVID-19 was more severe in former Q fever patients. Many former Q fever patients have one or more persistent underlying condition, sometimes in combination with chronic Q fever or Q fever fatigue syndrome (QFS). They were probably therefore tested for COVID-19 more often at the beginning of the epidemic. At that time the testing capacity was still limited and mainly persons with underlying conditions were tested because they had a higher risk for severe disease. More frequent testing probably also led to more frequent detection of the coronavirus. From June onwards, testing was available to everyone with (mild) symptoms of COVID-19. After that, Q fever was no longer more common in former Q fever patients. RIVM conducted this study in collaboration with Nivel, general practitioners in Noord-Brabant, GGD (municipal health service) Hart voor Brabant, Jeroen Bosch Hospital and Bernhoven Hospital. Currently, RIVM and partners are investigating a possible link between air quality and COVID-19 throughout the Netherlands, focusing on various causes of air pollution. The results of this study are expected in 2023.Ministerie van VW