11 research outputs found
Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven bij Velsen-Zuid-Oostbroek
ADC ArcheoProjecten heeft een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het kader van de geplande aanleg van een 380kV hoogspanningsverbinding (R380kV) door de Randstad. Het huidige onderzoek betreft het onderzoek op de terreinen van drie geplande mastvoeten in de Noordring (Noord-Holland) op de locatie Velsen-Zuid-Oostbroek / A9.
Op de locatie van drie hoogspanningsmasten kunnen nederzettingssporen vanaf de Bronstijd t/m de Middeleeuwen verwacht worden. De nabijheid van de Romeinse havenplaats Velsen 1 vergroot de kans op het aantreffen van sporen uit de Vroeg Romeinse tijd. De voorgenomen bouwplannen vormen een bedreiging voor deze eventueel aanwezige bewoningssporen. Per lokatie is één proefsleuf aangelegd. De totaal onderzochte oppervlakte is ca. 188 m2.
De resultaten van het onderzoek zijn in algemene zin zeer mager. Hoewel de onderzoekslocaties een hoge archeologische verwachting hadden wegens de ligging in een AMK terrein, zijn in geen van de proefsleuven relevante bewoningssporen aangetroffen. De verklaring hiervoor ligt in de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Het fysisch geografisch onderzoek heeft uitgewezen dat de afzettingsomstandigheden van de in de proefputten aangetroffen sedimenten duiden op een zeer nat milieu dat onaantrekkelijk moest zijn geweest voor bewoning.
De drie onderzochte gebieden kunnen vrijgegeven worden voor de voorgenomen bodemingreep.
Het is echter goed mogelijk dat tijdens de uitvoering van de grondwerkzaamheden alsnog gestuit wordt op archeologie. Om deze reden dient de uitvoerder erop gewezen te worden dat het een wettelijke verplichting is archeologische bodemvondsten te melden bij de bevoegde overheid in overeenstemming met de Monumentenwet 1988 artikel 53
Een archeologische begeleiding
Door ADC ArcheoProjecten is een Archeologische Begeleiding (conform protocol Opgraven) uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een ecoduct langs de A50 in de gemeente Renkum. Dit ecoduct is bedoeld om de teruggang van de biodiversiteit af te remmen, maar word aangelegd binnen het archeologische monument ‘Oud-Wolfheze’. Binnen dit monument zijn vele verschillende historische en prehistorische elementen nog zichtbaar in het landschap, zoals: prehistorische grafheuvels, middeleeuwse kampontginningen, akkercomplexen, landweren en een schans (middeleeuws verdedigingswerk) alsook de restanten van een middeleeuws kerkje. Daarnaast wordt het landschap doorsneden door watervoerende en verlaten sprengen, die tussen 1600 en 1800 zijn aangelegd om als krachtbron te dienen voor de aandrijving van watermolens.
Vanwege de ligging van het plangebied in dit archeologische monument van zeer hoge archeologische waarde alsook de tijdens het vooronderzoek aangetroffen archeologische indicatoren die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een vindplaats, is door de bevoegde overheid, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), besloten dat de grondwerkzaamheden in het plangebied onder archeologische begeleiding uitgevoerd dienden te worden. De Archeologische Begeleiding behelsde het uitvoeren van een karterend booronderzoek en het toezicht houden op het uitgraven van een funderingssleuf. Deze funderingssleuf had een oppervlakte van ca. 380 m² en was vóór de aanleg onderdeel van een natuurgebied. Het gebied ligt ter hoogte van de verzorgingsplaats Kabeljauw naast de A50 in Wolfheze.
Tijdens de begeleiding is weliswaar een prehistorisch gebruiksvoorwerp aangetroffen, maar de funderingssleuf onthulde verder geen archeologische indicatoren, zoals vuursteen of bewoningssporen. Daarom kon de aanleg van het ecoduct verder onverhinderd doorgang vinden
Heel, Heerbaan
In opdracht van GRS Invest heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd op een terrein aan de Heerbaan te Heel (gemeente Maasgouw). De twee aangelegde proefsleuven hebben slechts enkele archeologische sporen opgeleverd en vier scherven aardewerk. Een groot deel van het terrein blijkt verstoord te zijn door recente vergravingen. De aangetroffen sporen betreffen twee paalsporen en een serie greppeltjes, die dicht op elkaar liggen. Enkele van de greppeltjes zijn geheel gevuld met grind, de andere zijn met zand gevuld. De functie van de greppeltjes is niet duidelijk: in uiterlijk doen de met zand gevulde greppels denken aan de zogenaamde esgreppels, die regelmatig onder esdekken worden aangetroffen. Voor de met grind gevulde greppels zou gedacht kunnen worden aan een fundering, maar waarvoor is onduidelijk.e De datering van de aangetroffen scherven ligt in de Middeleeuwen (10-15e eeuw).In het plangebied is geen sprake van een behoudenswaardige vindplaats. Wij adviseren daarom het gebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling
inrichtingsplan sportcomplex Heerle gemeente Roosendaal
In opdracht van de gemeente Roosendaal heeft ADC ArcheoProjecten in de periode van 12 januari tot en met 22 januari 2009 een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in het plangebied inrichtingsplan sportcomplex te Heerle (gemeente Roosendaal). Aanleiding tot dit onderzoek is een bestemmingsplanwijziging in verband met een te verrijzen sportcomplex. Bij het onderzoek zijn archeologische resten aangetroffen.Op basis van de resultaten van het uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek, Inventariserend Veld onderzoek door middel van grondboringen en de melding van archeologische vondsten in de omgeving van het plangebied, is geconstateerd dat er mogelijk resten van bewoning in de ondergrond bewaard kunnen zijn gebleven. Hiernaast zijn in de nabije omgeving van het plangebied meerdere archeologische vondsten bekend die dateren uit het Paleolithicum, Neolithicum, Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen (zie voor periodisering tabel 1). Tevens zijn bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen aangetroffen in de nabije omgeving van het plangebied. Ten behoeve van de inrichting van een sportcomplex zullen in de nabije toekomst bodemingrepen plaats vinden, die een bedreiging vormen voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Met name bij de egalisatie van het terrein, de aanleg van een irrigatiesysteem en de aanleg van parkeergelegenheid vinden bodemingrepen met een verstoringsdiepte van circa 1,5 meter beneden maaiveld plaats. Door het bevoegde gezag van de gemeente Roosendaal is dan ook aangegeven, dat het plangebied nader moet worden gewaardeerd door middel van een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-p), voordat het bestemmingsplan kan worden goedgekeurd. Het doel hiervan is om vast te stellen of er binnen de grenzen van het plangebied een behoudenswaardige archeologische vindplaats aanwezig is en een waardering van deze vindplaats op te stellen. De waardering van de vindplaats geschied op basis van de fysieke en inhoudelijke kwaliteit van de aangetroffen resten.In het plangebied zijn elf proefsleuven aangelegd. Door middel van deze proefsleuven is vastgesteld dat in het gehele plangebied archeologische resten aanwezig zijn, maar dat de bewoningssporen zich vooral binnen het noordelijke gedeelte van het plangebied bevinden. In dit gedeelte van het plangebied zijn in de proefsleuven gebouwstructuren, greppels, (paal)kuilen en mogelijk een waterput waargenomen. Dit zijn sporen van erfstructuren, die wijzen op de aanwezigheid van een nederzetting. Het onderzoek van het zuidelijke gedeelte van het plangebied heeft naast enkele greppels en paalkuilen geen noemenswaardige sporen van bewoning opgeleverd. Het aardewerk dat is aangetroffen in de proefsleuven is afkomstig uit verschillende perioden, daterend van de Romeinse tijd tot de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Het aardewerk dat afkomstig is uit de sporen zelf dateert voornamelijk uit de Volle Middeleeuwen (1050-1250 na Chr.). De aangetroffen sporen zijn daarom waarschijnlijk ook afkomstig uit deze periode.Verder onderzoek van de sporen kan nieuw licht doen werpen op de ontstaansgeschiedenis van Heerle en de ontwikkeling van de bewoning in het westen van Noord-Brabant. Op basis hiervan wordt geadviseerd om op dit gedeelte van het terrein verder vervolgonderzoek te laten plaats vinden
Zwolle, Westenholte dijkverlegging
In opdracht van Waterschap Groot Salland heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied dijkverlegging Westenholte (gemeente Zwolle). In het plangebied zal de bestaande dijk worden verlegd en een hank worden uitgegraven. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het project Ruimte voor de Rivier en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.Het bureauonderzoek bestaat uit zes onderdelen (KNA-specificaties LS01 t/m LS06). In de eerste vier onderdelen zijn de volgende werkzaamheden verricht: - afbakening plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik - beschrijving van de huidige situatie - beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen - beschrijving van bekende archeologische waarden en aardwetenschappelijke gegevens Op grond van deze onderdelen is een gespecificeerde verwachting van het gebied opgesteld (specificatie LS05). Hierin is verwoord of, en zo ja, welke archeologische waarden worden verwacht.In het plangebied bevinden zich afzettingen van de IJssel aan de oppervlakte. De huidige situatie is ontstaan in de Late-Middeleeuwen met de bedijking van de IJssel. Gezien het feit dat het plangebied in deze periode deel uitmaakte van de uiterwaarden van de IJssel en hier geen (permanente) bewoning aanwezig was, is de kans op het voorkomen van archeologische waarden aan of direct onder het oppervlak klein.In de ondergrond bevindt zich mogelijk binnen de verstoringsdiepte (3 m -mv) een terras, afgedekt met dekzand. Met name de overgang tussen het hooggelegen dekzandgebied en het laaggelegen pleistocene terras van is een aantrekkelijke vestigingslocatie geweest vanaf het Laat-Paleolithicum tot in de IJzertijd. Indien de terrasrand zich binnen het plangebied bevindt is de kans op het voorkomen van archeologische resten hoog. De archeologische laag bestaat uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat. De meeste typen archeologische resten (houtskool, aardwerk, metaal) zullen door de natte en zuurstofloze condities goed 1 zijn geconserveerd.Ze zijn bovendien afgedekt door jongere kleiafzettingen en buiten het bereik van moderne landbouwactiviteiten gebleven. Onverkoolde organische resten worden niet verwacht gezien het droge, zuurstofrijke, milieu waarin deze resten zijn achtergelaten.Op basis van deze gespecificeerde verwachting en het Plan van Aanpak werd in het plangebied een booronderzoek (specificatie VS03) uitgevoerd.De basis van het plangebied wordt gevormd door beekdalafzettingen van de voorloper van de huidige IJssel. Op de laagste delen van het plangebied vormt zich veen vanaf ca. 2000 cal BC. Vanaf 1400 cal BC vernat het laagste deel van het gebied, er is dan sprake van open water. De hogere delen binnen het plangebied raken pas rond 300 cal BC met veen bedekt. In de veenvorming bevindt zich een hiaat. Net voor het begin van de jaartelling wordt het gebied droger en kan op de lagere permanent natte delen veenvorming plaatsvinden. Elders wordt deze omslag iets vroeger gedateerd. In het dal mogen dan ook activiteiten van de mens tot in de Midden-IJzertijd worden verwacht. Hierbij moet niet worden gedachtaan nederzettingen en dergelijke maar aan exploitatie als weidegebied. Vanaf de 7e eeuw AD wordt de IJssel actief als waterafvoer van de Rijn. Voorafgaand aan de bedijking heeft de IJssel binnen het plangebied een (neven-)geul gevormd. Op een later moment, mogelijk na de bedijking, heeft zich binnenhet plangebied opnieuw een (neven-)geul gevormd, de Spoolderhank. Deze geul ismogelijk tot in de 17 eeuw actief is geweest waarna deze is verland en de IJssel haar huidige loop innam.Tijdens het veldonderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem.ADC ArcheoProjecten adviseert om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet. De opvulling van de Spoolderhank biedt mogelijkheden om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling vanhet IJssellandschap vanaf de 17e eeuw. Hoewel het strikt geen genomen geen archeologisch onderzoek betreft wordt het aan bevolen deze afzettingen nader te onderzoeken met behulp van bijvoorbeeld palynologisch en macroresten onderzoek
Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
ADC ArcheoProjecten heeft een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd voor het ‘ plangebied veilingterrein’ te Kesteren. Op dit terrein staat nieuwbouw gepland. Doel van het onderzoek was om vast te stellen of er binnen het plangebied (behoudenswaardige) archeologische resten aanwezig zijn. Een deel van het onderzoeksgebied kon in deze fase nog niet onderzocht worden. Dit deel van het plangebied valt daarmee buiten de resultaten van het voorliggende rapport.
Tijdens het veldonderzoek zijn er geen archeologische sporen gevonden. Wel is er aardewerk, bot en bewerkt natuursteen gevonden dat uit de Midden-Bronstijd (1500-1200 v.Chr.) dateert. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat het gebied bewoond is (nederzettingssporen ontbreken) of voor agrarische doeleinden (cultuur- of akkerlaag ontbreekt) gebruikt is, zal het vondstmateriaal vermoedelijk samenhangen met een nog onbekende vindplaats in de nabije omgeving. Daarbij kan gedacht worden aan een tijdelijk kampement. De afwezigheid van bewoningssporen kan verklaard worden door de ligging in het landschap. In de Midden-Bronstijd bestond het landschap ter plaatse van het onderzoeksterrein uit een oeverwal die periodiek overstroomde. Waarschijnlijk heeft men in de drogere tijden de oeverwallen geëxploiteerd. Het ontbreken van bewoning in latere periodes zou eveneens verklaard kunnen worden vanuit landschappelijk perspectief. Waarschijnlijk lag het gebied in een te natte omgeving om geschikt te zijn voor bewoning.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren binnen het plangebied voor de bij dit onderzoek onderzochte terreindelen
Een archeologische opgraving
In opdracht van Woonstichting Maasvallei Maastricht heeft ADC ArcheoProjecten een begeleiding en opgraving uitgevoerd voor het plangebied Amby-Centrum Fase 2. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek werd rekening gehouden met nederzettingssporen uit de Bronstijd.
Het onderzoek kan onderverdeeld worden in twee fasen. Een eerste fase waarin een archeologische begeleiding van het verwijderen van de fundering van de gesloopte gebouwen plaatsvond en een tweede fase waarin het overige terreindeel vlakdekkend is opgegraven.
Uit de begeleidende werkzaamheden bleek dat bij de bouw van de bestaande woningen de bodem tot 0,6 m onder het huidige maaiveld verstoord is. Derhalve is het terreindeel ter plaatse van de vroegere bebouwing niet verder onderzocht. In een tweede fase is het binnenterrein vlakdekkend opgegraven. Uit dit onderzoek bleek dat de natuurlijke bodem gevormd werd door Maasterrassen. Over een groot deel van de opgravingsputten lag de top van de grindpakketten van het Maasterras kort onder de bouwvoor.
Deze afzettingen zijn niet aantrekkelijk geweest voor bewoning. Tijdens het vlakdekkende onderzoek zijn geen archeologische sporen of vondsten aangetroffen
Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
In opdracht van Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en in overleg met de gemeente Zwolle heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Ruiterlaan 1. Binnen het plangebied zal de bestaande bebouwing worden gesloopt om plaats te maken voor een zestal woningen. Door middel van het voorliggende onderzoek is het terrein archeologisch gewaardeerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Het terrein blijkt in de 20ste eeuw tot dieper dan het archeologisch sporenvlak te zijn afgegraven.
Er zijn twee proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 204 m². In beide proefsleuven is tijdens de aanleg laagsgewijs verdiept waarbij er is gelet op archeologische waarden maar vanwege de geringe breedte van de sleuven en het continue instorten van het profiel konden er geen archeologisch leesbare vlakken aangelegd en gedocumenteerd worden. Vanwege het ontbreken van archeologische sporen is vooral gekeken naar de bodemopbouw, waarvoor een fysisch geograaf is langs geweest.
Tijdens het veldwerk is vondstmateriaal verzameld dat in de late 17e of 18e eeuw gedateerd kan worden. Het weinige vondstmateriaal en de afwezigheid van sporen leveren geen aanwijzingen voor een nederzetting of vindplaats binnen het onderzoeksgebied. Gecombineerd met de grondige afgravingen en het feit dat de te verwachten verstoringsdiepte niet onder de (sub)recente ophogingspakketten zal komen luidt het advies dan ook om geen archeologisch vervolgonderzoek te laten plaatsvinden en het terrein vrij te geven voor verdere ontwikkeling
Silvolde - De Lichtenberg. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in de gemeente Oude IJsselstreek
Op 8 en 9 juni 2009 is, in opdracht van Wonion, een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uitgevoerd op de locatie 'De Lichtenberg-fase 1' te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande nieuwbouw op het terrein, waarbij eventuele archeologische resten verstoord zullen worden. Er zijn bij het proefsleuvenonderzoek in eerste instantie 2 sleuven aangelegd op het onderzoeksterrein. Omdat in het noorden van het terrein archeologische waarden zijn aangetroffen, is dit deel van het terrein nader onderzocht door middel van 3 additionele proefsleuven.
In het noordelijk deel van het terrein zijn de resten van een laagte in het landschap aangetroffen die in de loop der tijd is volgestoven met zand uit de omgeving. In de vulling van het ven is enig aardewerk uit de IJzertijd aangetroffen. Daarnaast werden in de noordelijke randzone van de depressie twee waterkuilen en enkele paalsporen blootgelegd. Op grond van deze gegevens is de omgeving van de depressie nader op archeologische resten onderzocht door middel van drie extra sleuven. Hierbij zijn geen nieuwe sporen of vondsten aangetroffen.
Op het onderzoekterrein is een intact pakket akkergrond (plaggendek of esdek). In het plaggendek zijn geen vondsten aangetroffen die aanknopingpunten kunnen bieden voor de datering hiervan.
Op grond van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt geadviseerd om van verder archeologisch onderzoek af te zien
Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek
In opdracht van Econsultancy bv heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied EVZ Oploosche Molenbeek te St. Anthonis (gemeenten St. Anthonis en Boxmeer). In het plangebied zal een ecologische verbindingszone worden gerealiseerd. Het onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.
Voor elk van de deelgebieden is een gespecificeerde verwachting opgesteld: Het noordelijke gebied: Uit de landschappelijke ligging, op het Laagterras van de Maas, blijkt dat het plangebied vanaf het Laat Paleolithicum gunstig is geweest voor (semi-permanente) bewoning door jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum door landbouwers. Binnen dit deelgebied is gedurende de 20e eeuw de loop van de Oploosche Molenbeek gegraven. De kans is groot dat bij deze graafwerkzaamheden en de ontginning van het heidegebied eventueel aanwezige archeologische resten zijn verstoord. De archeologische verwachting voor het noordelijke deel van het plangebied is dan ook laag.
Het zuidelijke gebied: Uit de landschappelijke ligging, op een relatief hoge dekzandrug, blijkt dat het plangebied vanaf het Laat Paleolithicum gunstig is geweest voor (semi-permanente) bewoning door jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum door landbouwers. Eerder archeologisch onderzoek toont aan dat er daadwerkelijk vanaf de IJzertijd bewoning en landbouwactiviteit in de directe nabijheid van het plangebied heeft plaatsgevonden. De archeologische verwachting voor het zuidelijke deel van het plangebied is dan ook hoog.
Tijdens het verkennende booronderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem. Wel is voor het grootste gedeelte van het zuidelijk deel van het plangebied een ongestoorde bodem met esdek aangetroffen.
Er is een aanbeveling gedaan voor elk van de afzonderlijke deelgebieden: Het noordelijk deel: ADC ArcheoProjecten adviseert om in dit deel van het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet.
Het zuidelijk deel: Het is te verwachten dat binnen dit deel van het plangebied archeologische resten voorkomen direct onder de aanwezige bouwvoor. Voor de twee zones die bestemd zijn afgegraven te worden adviseert ADC ArcheoProjecten om de graafwerkzaamheden te beperken tot 20 cm beneden maaiveld. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is, dan wordt aanbevolen om hier een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P), teneinde gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten te onderzoeken.
De proefsleuven zullen over de gehele lengte van het af te graven tracé moeten worden aangelegd. Dit geldt alleen voor de twee zones bestemd voor afgraving, in het zuidelijk deel van het plangebied, zoals weergegeven op afbeelding 5.
De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE)