8 research outputs found
Verspreiding van aantasting van Fusarium foetens in recirculerende teeltsystemen van begonia : onderzoek naar ontwikkeling en bestrijding/beheersing van Fusarium foetens in Begonia
Sinds twee jaar wordt in de begoniateelt uitval gevonden veroorzaakt door een nieuwe Fusarium vaatschimmel welke recentelijk de naam Fusarium foetens gekregen heeft. Uitval op verschillende bedrijven is aanzienlijk en aantasting is moeilijk te beheersen en te bestrijden. In dit korte verslag worden de resultaten van enkele proeven beschreven waarbij het effect teeltsysteem en besmettingsbron op verspreiding van aantasting onderzocht wordt. Doelstelling van dit onderzoek is bepalen van het risico van verspreiding van aantasting van F. foetens in begonia in teeltsystemen welke in de praktijk gebruikt worden (onderdeel kennisontwikkeling)
Mogelijkheden voor geïntegreerde bestrijding van Botrytis in potplanten : teeltmaatregelen en gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong
In de periode van 1999 tot 2001 werd op het Praktijkonderzoek Plant en Omgeving onderzoek verricht naar de mogelijkheden van geïntegreerde bestrijding van Botrytis cinerea in bloeiende potplanten. Het doel van dit project was het vaststellen van de effectiviteit van met name teeltmaatregelen tegen Botrytis cinerea in potplanten als onderdeel van een geïntegreerde bestrijding. Daarnaast werd de effectiviteit van een aantal gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong bepaald. Indien deze maatregelen effectief zijn kan een verminderde afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen gerealiseerd worden. Verdeeld over een aantal proeven werd het onderzoek uitgevoerd met Poinsettia (1999 en 2001), Cyclamen (1999) en Saintpaulia (1999, 2000)
Effect van concentratie en besmettingsmethode op mate van aantasting van begonia door Fusarium foetens : onderzoek naar ontwikkeling en bestrijding/beheersing van Fusarium foetens in Begonia
Sinds twee jaar wordt in de begoniateelt uitval gevonden veroorzaakt door een nieuwe Fusarium vaatschimmel welke recentelijk de naam Fusarium foetens gekregen heeft. Uitval op verschillende bedrijven is aanzienlijk en aantasting is moeilijk te beheersen en te bestrijden. DLV Facet heeft in samenwerking met Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Business Unit Glastuinbouw en Naktuinbouw een stappenplan (4 fasen) uitgewerkt waarmee in de praktijk een verbeterde beheersing van de ziekte gerealiseerd moet worden. In dit korte verslag worden de resultaten van enkele proeven beschreven waarbij het effect van concentratie en besmettingsmethode op mate van aantasting van begonia door Fusarium foetens bestudeerd is. De doelstelling van het hier beschreven onderzoek is te bepalen wat de invloed van infectiedruk op de mate en snelheid van aantasting van F. foetens op begonia is
Chalara wortelrot in perkplanten : ontwikkelen van een systeem om effecten van teeltmaatregelen en middelen op uitval bij Petunia door Chalara te kunnen bepalen
Uitval in perkgoed door Chalara elegans (ook wel Thielaviopsis basicola genoemd) is op de meeste bedrijven een groot probleem met uitvalpercentages oplopend tot 100%. Schade wordt niet alleen veroorzaakt door directe uitval. Bij automatische verwerking van het plantmateriaal (verspenen en oppotten) leidt uitval tot extra arbeid omdat de trays handmatig ingeboet moeten worden. PPO Glastuinbouw heeft medio 2002 een inventarisatie uitgevoerd welke een literatuurstudie en bedrijfsinventarisatie omvatte. Naar aanleiding van deze inventarisatie werden een aantal aanbevelingen gedaan. Door aanpassing van de teeltcondities en/of optimale toediening van chemische middelen op basis van carbendazim, kan uitval door Chalara vermoedelijk worden verminderd. Om het effect van diverse maatregelen op uitval te kunnen bepalen is een toetssysteem nodig. De doelstelling van het onderzoek dat in dit verslag beschreven wordt, is het ontwikkelen van een systeem om effecten van teeltmaatregelen en middelen op uitval bij Petunia door Chalara te kunnen bepalen. Zowel uit literatuurgegevens als uit eigen onderzoek is gebleken dat besmettingsproeven met Chalara niet altijd tot het gewenste resultaat leiden. Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen. Isolaten kunnen gespecialiseerd zijn voor een bepaalde waardplant. Een andere mogelijkheid is dat isolaten het infecterend vermogen kunnen verliezen tijdens opslag. Bij aanvang van het onderzoek zijn verschillende isolaten van C. elegans verzameld uit een bestaande collectie, uit plantmateriaal uit de praktijk, en uit plantmateriaal afkomstig van de Plantenziektenkundige Dienst. Vervolgens is bekeken in hoeverre deze isolaten groeiden op kunstmatige voedingsbodems en of deze isolaten in staat waren om Petunia zaailingen te besmetten wanneer de schimmel in overmaat aan de potgrond toegevoegd werd. Van een drietal isolaten die aantasting bij Petunia veroorzaakten werd in een uitgebreide infectieproef onderzocht welke vorm en welke concentratie van de schimmel een gemiddelde aantasting van zaailingen geeft. De resultaten hiervan staan in de volgende hoofdstukken beschreven
Mogelijkheden voor geïntegreerde bestrijding van Botrytis in potplanten : teeltmaatregelen en gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong
In de periode van 1999 tot 2001 werd op het Praktijkonderzoek Plant en Omgeving onderzoek verricht naar de mogelijkheden van geïntegreerde bestrijding van Botrytis cinerea in bloeiende potplanten. Het doel van dit project was het vaststellen van de effectiviteit van met name teeltmaatregelen tegen Botrytis cinerea in potplanten als onderdeel van een geïntegreerde bestrijding. Daarnaast werd de effectiviteit van een aantal gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong bepaald. Indien deze maatregelen effectief zijn kan een verminderde afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen gerealiseerd worden. Verdeeld over een aantal proeven werd het onderzoek uitgevoerd met Poinsettia (1999 en 2001), Cyclamen (1999) en Saintpaulia (1999, 2000)
The effect of treatment with Ulocladium atrum on Botrytis cinerea attack of geranium (Pelargonium zonale) stock plants and cuttings
In two successive seasons, the effect of treatment of geranium stock plants with the competitive saprophytic fungus Ulocladium atrum as a biocontrol agent against Botrytis cinerea was compared to a fungicide treatment with Euparene M. B. cinerea incidence and severity on the stock plants, B. cinerea spore load in the air around stock plants and death of cuttings due to B. cinerea were scored. B. cinerea incidence and severity were much stronger in the second than the first experiment. This was quantitatively expressed by higher numbers of conidia of B. cinerea monitored in the second than the first year, both on necrotic (a maximum for the control of 27.5 × 106 spores per sample - all necrotic leaves of five plants - in experiment 1 against 86 × 106 in experiment 2) and green leaves, but numbers of conidia of B. cinerea recovered from the air were only slightly different. The death rate of cuttings was moderate in the first and extremely high in the second experiment. For the fungicide treatment, maximum sample values of 7% and 76% of 6-week old cuttings were killed in the first and the second experiment respectively. Treatment with U. atrum was effective in reducing all parameters studied. With the exception of the spore load of B. cinerea in the air and the success of cuttings, the effect of U. atrum varied from as good as the fungicide to half as effective. In the first trial, only Euparene M reduced spore load in the air, in the second trial only U. atrum consistently did so. In the first trial U. atrum reduced death of 4-week old cuttings, though less than fungicide (1.2, 20 and 38% killed with fungicide treatment, U. atrum treatment and control respectively). In the second trial only the fungicide reduced loss of cuttings. The impact of the data on the integration of U. atrum in a control system of B. cinerea in geranium is discussed
Predictive Factors and Risk Model for Positive Circumferential Resection Margin Rate after Transanal Total Mesorectal Excision in 2653 Patients with Rectal Cancer
The aim of this study was to determine the incidence of, and preoperative risk factors for, positive circumferential resection margin (CRM) after transanal total mesorectal excision (TaTME). Background: TaTME has the potential to further reduce the rate of positive CRM for patients with low rectal cancer, thereby improving oncological outcome. Methods: A prospective registry-based study including all cases recorded on the international TaTME registry between July 2014 and January 2018 was performed. Endpoints were the incidence of, and predictive factors for, positive CRM. Univariate and multivariate logistic regressions were performed, and factors for positive CRM were then assessed by formulating a predictive model. Results: In total, 2653 patients undergoing TaTME for rectal cancer were included. The incidence of positive CRM was 107 (4.0%). In multivariate logistic regression analysis, a positive CRM after TaTME was significantly associated with tumors located up to 1 cm from the anorectal junction, anterior tumors, cT4 tumors, extra-mural venous invasion (EMVI), and threatened or involved CRM on baseline MRI (odds ratios 2.09, 1.66, 1.93, 1.94, and 1.72, respectively). The predictive model showed adequate discrimination (area under the receiver-operating characteristic curve >0.70), and predicted a 28% risk of positive CRM if all risk factors were present. Conclusion: Five preoperative tumor-related characteristics had an adverse effect on CRM involvement after TaTME. The predicted risk of positive CRM after TaTME for a specific patient can be calculated preoperatively with the proposed model and may help guide patient selection for optimal treatment and enhance a tailored treatment approach to further optimize oncological outcomes