2 research outputs found

    Rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag: binnen het vennootschapsrecht van Nederland en Delaware

    Get PDF
    In deze studie staat centraal de vraag hoe – kort gezegd – de rechter binnen het Nederlandse vennootschapsrecht op systematische(r) wijze het bestuurlijk gedrag in de context van gevoerd ondernemingsbeleid kan toetsen. Daarbij richt de analyse zich op het frequent toegepaste enquĂȘterecht en bestuurdersaansprakelijkheid in de zin van art. 2:9 BW (dat ziet op persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder(s) jegens de vennootschap wegens 'onbehoorlijke taakvervulling'). Aan rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag in de context van gevoerd ondernemingsbeleid zitten diverse haken en ogen, die in het eerste hoofdstuk in kaart worden gebracht. Daarbij wordt ook ingegaan op de ratio van beperkte rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag en de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven binnen het Nederlandse vennootschapsrecht. Vervolgens wordt ter inspiratie in hoofdstukken 2-4 bezien hoe binnen het vennootschapsrecht van Delaware rekening wordt gehouden met voornoemde haken en ogen. Daarbij speelt de rechtsfiguur business judgment rule, een begrenzer van de rechterlijke toetsingsvrijheid, een voorname rol. Een kernaspect van deze rechtsfiguur is dat de rechter het gedrag van het ondernemende bestuur in beginsel niet op redelijkheid/billijkheid mag toetsen. Zo streng voor het bestuur mag de rechter niet zijn, tenzij het bestuur bijvoorbeeld geraakt wordt door een dusdanig persoonlijk – niet aan het belang van de vennootschap parallel lopend – belang dat het risico van belangenvermenging ten detrimente van de vennootschap aanwezig is. Binnen het Nederlandse vennootschapsrecht wordt vaak het vage begrip 'marginale' toetsing gebruikt, waarmee in wezen wordt gedoeld op een – inhoudelijke – redelijkheidstoets. Milder dan dat toetst de rechter het bestuurlijk gedrag doorgaans niet, ook niet wanneer de tegenstrijdig belang problematiek niet speelt. In hoofdstuk 5 wordt de blik weer gericht op het Nederlandse vennootschapsrecht en worden – de verhouding tussen – de kernbegrippen als gehanteerd binnen het enquĂȘterecht geanalyseerd: 'wanbeleid', 'onjuist beleid' en 'gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen'. In hoofdstukken 6-7 wordt vervolgens – op basis van de bevindingen in hoofdstukken 1-5 – een nuancering bepleit van de wijze waarop de Ondernemingskamer in enquĂȘteprocedures bestuurlijk gedrag dient te toetsen, waarbij de Nederlandse variant van de business judgment rule als in deze studie voorgestaan een belangrijke rol speelt. Daarbij wordt een werkmethode uiteengezet die de Ondernemingskamer handvatten biedt bij de toetsing van gedrag van het ondernemende bestuur. Nadat de werkmethode is toegepast op een zestal enquĂȘtebeschikkingen van de Ondernemingskamer wordt deze, inclusief de Nederlandse variant van de business judgment rule, ten slotte ingepast in de systematiek van art. 2:9 BW.Op de volledige tekst van dit proefschrift rust een embargo van 12 maanden. Van dit proefschrift is tevens een handelseditie verschenen in de serie Uitgaven vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht, Rijksuniversiteit Groningen, nr. 59, onder ISBN 978 90 13 04772 1, Kluwer, 2007

    Innovatie en Ondernemingsrecht

    Get PDF
    In The Rise and Fall of American Growth laat Robert J. Gordon zien hoe tussen 1870-1970 de V.S. een periode van ongekende economische groei doormaakte, uitmondend in een maatschappelijke transformatie via een gaandeweg sterk verhoogde levensstandaard en -verwachting. Hij verbindt deze vooruitgang met de schaal waarop gedurende deze tweede industriĂ«le revolutie ingrijpende uitvindingen werden gedaan, verfijnd en toegepast, zoals: wijdverbreide elektrische verlichting; de explosiemotor; huishoudelijke voorzieningen; medicatie; en bebouwing. Een verklaring voor het afvlakken van die vooruitgang nadien – 1970 markeert in zijn optiek een breukvlak – zoekt Gordon mede daarin dat niet langer sprake was van zo’n “life-altering scale of innovations”. Daarbij aantekenend dat het ICT-tijdperk (de derde revolutie) ook vernieuwingen bracht, zoals computers, internet en smartphones, maar met een bescheidener impact want ‘slechts’ via communicatie, entertainment en informatieverwerking. Tot de techno-optimisten, die digitalisering en robotisering vooral zien als opmaat naar meer welvaart, behoort hij niet
    corecore