29 research outputs found
Broedresultaten van kokmeeuwen in Nederland in 1997 = Reproductive success of Black-Headed gulls in the Netherlands in 1997
The Black-headed Gull population in The Netherlands, as in other parts of Europe, has seriously declined since the 1980s. The decline has been noted both at coastal and mainland breeding sites. The reasons for the general decline are not known. Therefore a monitoring programme was established to measure breeding results of Black-headed Gulls in six Dutch colonies in 1997. Remarkable differences were found in hatching success and breeding success. Hatching success was high (75- 90%) in the three northern colonies situated in or near the Wadden Sea, whereas in all other colonies hatching success was extremely low (0-43%). Most eggs were lost through flooding, trampling by geese, depredation or nest desertion. Only in the colony at Griend, fledging success was high (66%) and some young fledged in Julianapolder. In all other colonies, most chicks died of starvation or depredation. In those colonies the food mainly consisted of marine prey (e.g. fish, shrimps and lugworms), whereas in the other colonies the chicks were fed with a large proportion of insects and other invertebrates
Ruimtelijke analyses van zeevogels: Verspreiding van de Noordse Stormvogel op het Nederlands Continentaal Plat
Voor tellingen van zeevogels met een vliegtuig is een nieuwe analyse methode ontwikkeld. Door middel van ruimtelijke statistiek worden striptransect tellingen omgezet in een verspreidingsbeeld (aantal/km²). Belangrijk is dat naast de voorspelde dichtheid ook een betrouwbaarheid van de schatting gegeven wordt. De belangrijkste statistische technieken die hiervoor worden gebruikt zijn Gegeneraliseerd Lineair Modellen (GLM) , variogrammen en block-kriging. In deze rapportage wordt aangegeven hoe deze technieken worden gebruikt. De techniek wordt gedemonstreerd aan de hand van een analyse van de ruimtelijke verspreiding van de Noordse Stormvogel op het NCP. Voor de jaren 1991 - 2000 zijn de gemiddelde dichtheden berekend per tweemaandelijkse periode. In de maanden met de hoogste dichtheden is onderzocht of een verschillen in de tijd waarneembaar zijn. Daarnaast is - als voorbeeld - een tweetal jaren onderzocht op significante verschillen in voorspelde dichtheden tussen de jaren. De Noordse Stormvogel komt vooral in de maanden augustus/september en oktober/november in hogere dichtheden voor op het NCP. In de overige maanden worden altijd Noordse Stormvogels gezien maar in lage dichtheden. Het voorkomen van de hoge dichtheden is vooral beperkt tot het gebied dieper dan 30-40m (Oestergronden). De gemiddelde dichtheden waren gedurende de laatste vier seizoenen iets lager dan in de eerste vijf seizoenen. De verschillen tussen de jaren onderling zijn groot, en er is geen sprake van een duidelijke trend
Ruimtelijke analyses van zeevogels: Verspreiding van Drieteenmeeuw op het Nederlands Continentaal Plat
Het Nederlands Continentaal Plat (NCP) is voor diverse zeevogelsoorten van internationale betekenis (Baptist 2000). In 1984 is door het RIKZ een begin gemaakt met een routinematige inventarisatie van zeevogels en zeezoogdieren op het NCP. Destijds is een bewuste keuze gemaakt om deze vorm van monitoren vanuit een vliegtuig uit te voeren. In 1989 is dit programma opgenomen in het biologisch monitoringprogramma van het RIKZ dat uitgevoerd wordt in het kader van de Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand van het Land (MWTL). De doelstelling van dit programma is om veranderingen in verspreiding en dichtheden van zeevogelsoorten op de Noordzee te beschrijven en te signaleren. CONCLUSIES In augustus/september is de verspreiding van de Drieteenmeeuw nagenoeg beperkt tot de centrale Noordzee. Op dat deel van de Noordzee is een duidelijke trend zichtbaar. Vóór 1998 was de gemiddelde verwachte dichtheid nooit hoger dan 1,5 per km², vanaf 1998 waren de gemeten dichtheden vrijwel jaarlijks hoger dan 1,5 per km². In 2001 werd zelfs een dichtheid van meer dan 2,5 per km² voorspeld. In de zuidelijke Noordzee werd geen verandering geconstateerd waardoor we mogen concluderen dat de toename in deze periode een regionaal fenomeen is. In februari/maart zijn de dichtheden het hoogst in de zuidelijke Noordzee. Op de centrale Noordzee zijn dichtheden van betekenis beperkt tot de westelijke delen (Doggersbank/ Klaverbank). In de seizoenen 2000 en 2001 is de dichtheid op het NCP verdubbeld in vergelijking tot voorgaande jaren (tabel 4.4). Op de zuidelijke Noordzee, waar de hoogste dichtheden werden gemeten zijn over de hele onderzoeksperiode de dichtheden vrij stabiel tussen 2,0 en 2,5 per km², uitgezonderd 1994 ( 3 per km²). Op de centrale Noordzee waren de dichtheden tot en met 1999 constant (c. 1 per km²). In 2000 en 2001 waren de dichtheden beduidend hoger (>2 per km²) en vergelijkbaar met de dichtheden op de zuidelijke Noordzee. Geconcludeerd kan worden dat de toename in februari/maart op het NCP het gevolg is van een toename op de centrale Noordzee