De opdrachtgever had het voornemen om een nieuwe supermarkt te realiseren binnen een onderzoeksgebied aan de Stenevate 6-8 (gemeente Borsele). Het plangebied is aan de zuidoostkant van de dorpskern gesitueerd en omvat de percelen die kadastraal bekend staan onder Gemeente Borsele, Sectie AH, nummer 4766 en Sectie Z, nummer 940, 955 en 956. In totaal beslaat het plangebied een oppervlakte van circa 1,2 ha. Om de ontwikkeling mogelijk te maken werd in 2020 het bestemmingsplan Kern Heinkenszand, gedeelte 2e supermarkt Stenevate opgesteld. In het kader hiervan is een vooronderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat binnen het plangebied een hoge verwachting bestond op archeologische waarden uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Dit heeft geleid tot een gedeeltelijke planologische bescherming. Mogelijk aanwezige archeologische resten worden binnen dit deel beschermd door een dubbelbestemming waarde archeologie en hier geldt dan ook een verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die dieper reiken dan 0,75 m -mv. In het bestemmingsplan zijn geen vierkante meters gespecificeerd als vrijstellingsgrens.
Om die reden heeft de Gemeente Borsele voorwaarden verbonden aan de verstrekte omgevingsvergunning en dienden de graafwerkzaamheden binnen die delen van het plangebied met dubbelbestemming waarde archeologie en waar dieper werd verstoord dan 0,75 m -mv uitgevoerd te worden onder archeologische begeleiding. Deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden ná het selectiebesluit. Op grond van de waarderingscriteria vinden de werkzaamheden plaats op een al gewaardeerd terrein waarbij sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Doel is dan ‘het documenteren van gegevens en het veiligstellen van vondsten en monsters om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden’. Deze informatie is vervat in projectdocumentatie en in vondsten en monsters. Het specifieke doel voor het huidige onderzoek betrof het documenteren van alle aangetroffen vindplaatsen binnen de grenzen van het onderzoeksgebied.
De begeleiding leert dat aan de basis van het bodemprofiel zich zwak siltige zandafzettingen van het Laagpakket van Walcheren bevinden. Naar boven toe gaan deze afzettingen over in matig siltige kleiafzettingen. Binnen het onderzoeksgebied is de top van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld vanaf 0,40 m +NAP. Daar het maaiveldniveau nogal fluctueerde binnen het terrein (tussen 0,95 en 1,20 m +NAP), is dit niveau aangetroffen tussen circa 0,55 en 0,80 m -mv. In het zuidelijke deel bleek de top van het Laagpakket van Walcheren doorwerkt te zijn en is deze laag geïnterpreteerd als het maaiveldniveau uit de late middeleeuwen van waaruit enkele sporen ingesneden waren. Zowel de natuurlijke afzettingen alsook het oude maaiveldniveau zijn vanaf 0,40 m +NAP afgedekt door verschillende antropogene cultuur-, stort- en/of ophooglagen uit de nieuwe tijd. Aan de bovenzijde van het bodemprofiel bevindt zich in het grootste deel van het onderzoeksgebied een recenter opgebracht pakket en/of een circa 0,40 a 0,50 m dik pakket bouwzand.
Tijdens de archeologische begeleiding zijn in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied bewoningssporen aangetroffen uit de nieuwe tijd in de vorm van funderingsresten. Deze resten worden afgedekt door een puinlaag die op basis van het materiaal gedateerd kan worden in de periode 1800-1850. Vermoedelijk zijn deze resten afgebroken aan het begin van de 19e eeuw, aangezien ze niet meer getoond worden op de Kadastrale Minuutkaart uit omstreeks 1830. Verder is aan de noordzijde van het onderzoeksgebied een perceelsgreppel aangetroffen uit de nieuwe tijd en enkele kuilen met een datering in de late middeleeuwen tot nieuwe tijd. De perceelsgreppel vormde vermoedelijk de zuidwestelijke begrenzing van het perceel waarop de hierboven genoemde funderingsresten zijn aangetroffen.
Aan de zuidzijde van het terrein is een sloot aangetroffen met daarin laatmiddeleeuws vondstmateriaal (met een complexdatering van 1375-1425). Tevens zijn hier twee ronde kuilen gedocumenteerd die op basis van het materiaal en stratigrafie in de 16e/17e eeuw gedateerd kunnen worden. Centraal aan de westzijde van het onderzoeksgebied zijn de ontgravingen beperkt gebleven en is er niet dieper ontgraven dan het niveau van de jongere nieuwetijdse ophooglaag