Groede Slijkstraat 6 Groede – Slijkstraat 6. Gemeente Sluis. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
In opdracht van de heer H. Smit heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in januari 2019 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de aanvraag tot een omgevingsvergunning voor de geplande nieuwbouw in een plangebied gelegen aan de Slijkstraat 6 te Groede, gemeente Sluis (zie afbeelding 2 en 3). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 116 m2. De maximale verstoringsdiepte die het gevolg zal zijn van de geplande bouwwerkzaamheden bedraagt 0,8 m -mv ter plaatse van de funderingen en 0,6 m -mv voor de vloer. Centraal in het bouwblok wordt een kelder voorzien, hiervoor wordt een put van circa 42 m2 ontgraven tot een diepte van maximaal 3,5 m -mv.
Het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan Parapluplan archeologie Sluis (2018, in voorbereiding). Mogelijke archeologische waarden binnen het bestemmingsplan worden planologisch beschermd door een dubbelbestemming Waarde archeologie 1a. Binnen het gebied met Waarde archeologie 1A geldt een verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 50 m2 én dieper reiken dan 0,40 m -mv.
Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld waarin het archeologisch potentieel van het plangebied is uiteengezet. Dit verwachtingsmodel is middels een Inventariserend Veldonderzoek met 5 verkennende boringen getoetst. De maximale diepte van de boringen bedroeg 3,4 m –mv en 0,97 m –NAP. Het booronderzoek werd bemoeilijkt doordat het grootste deel van het plangebied inpandig gelegen is, binnen een garage en schuurtjes. Deze zijn verhard met een variatie een materialen (baksteen, kinderkopjes, deel onverhard,).
Uit het veldonderzoek is gebleken dat in het oostelijke deel van het plangebied diep reikende jonge strandwalafzettingen van het Laagpakket van Walcheren aanwezig zijn. Deze afzettingen zullen ook in het westen van het plangebied liggen maar werden hier, doordat de boringen niet voldoende diep konden doorgezet worden, niet aangeboord. In de bovenzijde van de strandwalafzettingen is door bioturbatie of landgebruik een 15 tot 30 cm dikke menglaag ontstaan. De bovenzijde van deze menglaag is aangetroffen op een diepte tussen 1,5 en 1,85 m -mv (0,87 en 0,58 m +NAP), de bovenzijde van de intacte strandwalafzettingen op een diepte tussen 1,8 en 1,85 m -mv (0,57 en 0,58 m +NAP). Enkel in boring nr. 5 kon bovenop de menglaag ook en (begraven) bouwvoor vastgesteld worden. Deze werd aangetroffen vanaf een diepte van 1,5 m -mv (0,93 m +NAP) Bovenop de jonge strandwalafzettingen (en menglaag/begraven bouwvoor) bevindt zich een pakket antropogene ophooglagen. Deze antropogene lagen zijn sterk humeus en bevatten verschillende archeologische indicatoren uit de Late Middeleeuwen B en Nieuwe Tijd zoals baksteenpuin, kalkmortel, aardewerk, glas, steenkoolgruis en houtskool. Dit betreft telkens zeer kleine fragmenten die vermoedelijk bij het ophogen van het terrein in het gebied zijn terecht gekomen. Met uitzondering van boring nr. 1 konden nergens in dit opgebracht pakket duidelijke onderscheiden niveaus vastgesteld worden die aan een bewoningshorizont of -fase toegeschreven konden worden. In boring nr. 1 werd mogelijk wel een archeologisch niveau aangetroffen in deze ophooglagen, deze boring is namelijk op een diepte van 0,95 m -mv (1,42 m +NAP) gestuit op een ondoordringbare laag puin/baksteen.
In de bovenzijde van de jonge strandwalafzettingen is ter plaatse van boring nr. 5 een niet dateerbaar archeologisch spoor aangeboord. De aard van dit spoor is onbekend. Naar verwachting betreft dit een greppel, sloot of kuil. De vulling van dit spoor is aangetroffen op een diepte tussen 2,15 en 2,9 m -mv (0,28 m +NAP en 0,47 m -NAP).
Het Inventariserend Veldonderzoek heeft uitgewezen dat binnen het grootste deel een plangebied (oranje zone op afbeelding 29) een lage verwachting geldt voor vindplaatsen uit de Nieuw Tijd in op de aanwezige ophooglagen vanaf het maaiveld en een hoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en vroege Nieuw Tijd vanaf een diepte van minimaal 1,5 m -mv. Enkel ter plaatse van de rode zone op afbeelding nr. 29 geldt een middelhoge verwachting voor resten uit de Nieuw Tijd in de ophooglagen vanaf een diepte van 0,95 m- mv en een hoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en vroege Nieuw Tijd vanaf een diepte van minimaal 1,5 m -mv. Ter plaatse van de groene zone op afbeelding 29 geldt geen archeologische verwachting omdat de bodem hier verstoord is tot een diepte van minimaal 2,8 m -mv (0,38 m -NAP)