18 research outputs found

    The predictive value of the 'VMS frail older patients' for adverse outcomes in geriatric inpatients

    Get PDF
    Background/Objective: The Dutch Safety Management system (VMS) screening for frail older patients is used as a predictor for adverse outcomes. We aimed to determine the predictive value of the VMS for adverse outcomes in geriatric inpatients. Design: Retrospective cohort study in geriatric inpatients. Outcomes were institutionalization, readmission and mortality (3- and 12-months). Logistic regression analysis was performed to assess the predictive value of the number of positive VMS domains, a VMS score >= 1, and individual domains for adverse outcomes. Results: We included 477 patients. Median age was 85 years (54-99) and 37% were male. Eighty-seven % scored positive on delirium risk, 57% on fall risk, 39% on malnutrition and 64% on physical impairment. One-hundredthirty-five patients (28%) were institutionalized, 78 patients (16%) were readmitted and mortality rate was 127 (27%) at 3 months and 184 (39%) at one year. The VMS was not predictive for readmission (OR 1.6; 95%-CI 0.213.7) and mortality, (OR 0.6 95%-CI 0.2-2.0 and OR 1.1; 95%-CI 0.3-3.7). For institutionalization, delirium risk (OR 2.2; 95%-CI 1.1-4.4), physical impairment (OR 1.8; 95%-CI 1.1-2.9) and a positive score on all four domains were predictive (OR 12.1 95%-CI-1.4-101.7). Malnutrition was predictive for readmission (OR 1.74; 95%-CI 1.05-2.91) and three-month mortality (OR 1.69; 95%-CI 1.11-2.57), delirium risk for one -year mortality (OR 2.0; 95%-CI 1.0-4.0) . Conclusions: Almost all geriatric inpatients scored positive on at least one domain of the VMS. The number of positive VMS domains had some predictive value for institutionalization. Individual domains were able to predict adverse outcomes

    Protein disulfide isomerases as CSF biomarkers for the neuronal response to tau pathology

    Get PDF
    Introduction: Cerebrospinal fluid (CSF) biomarkers for specific cellular disease processes are lacking for tauopathies. In this translational study we aimed to identify CSF biomarkers reflecting early tau pathology-associated unfolded protein response (UPR) activation. Methods: We employed mass spectrometry proteomics and targeted immunoanalysis in a combination of biomarker discovery in primary mouse neurons in vitro and validation in patient CSF from two independent large multicentre cohorts (EMIF-AD MBD, n = 310; PRIDE, n = 771). Results: First, we identify members of the protein disulfide isomerase (PDI) family in the neuronal UPR-activated secretome and validate secretion upon tau aggregation in vitro. Next, we demonstrate that PDIA1 and PDIA3 levels correlate with total- and phosphorylated-tau levels in CSF. PDIA1 levels are increased in CSF from AD patients compared to controls and patients with tau-unrelated frontotemporal and Lewy body dementia (LBD). Highlights: Neuronal unfolded protein response (UPR) activation induces the secretion of protein disulfide isomerases (PDIs) in vitro. PDIA1 is secreted upon tau aggregation in neurons in vitro. PDIA1 and PDIA3 levels correlate with total and phosphorylated tau levels in CSF. PDIA1 levels are increased in CSF from Alzheimer's disease (AD) patients compared to controls. PDIA1 levels are not increased in CSF from tau-unrelated frontotemporal dementia (FTD) and Lewy body dementia (LBD) patients

    Plangebied Stoofstraat 7 te Ooltgensplaat, gemeente Goeree-Overflakkee; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

    No full text
    RAAP heeft in mei 2020 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Stoofstraat 7 te Ooltgensplaat in de gemeente Goeree-Overflakkee. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunning. De opbouw van het plangebied wordt gekenmerkt door een gestapeld landschap, waarin meerdere archeologische niveaus kunnen voorkomen. Het niveau van het neolithicum (top Laagpakket van Wormer) wordt verwacht vanaf een diepte van ongeveer 4,5 m -mv. De top van het veen (Hollandveen Laagpakket) ligt naar verwachting op een diepte van circa 3 m -mv. De top van het Laagpakket van Walcheren kan worden verwacht vanaf maaiveld of direct onder een verstoorde en/of opgehoogde laag. Resten van bebouwing uit de 19e en 20e eeuw bevinden zich naar verwachting direct vanaf maaiveld. Ten aanzien van het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de middeleeuwen. Resten van nederzettingen uit deze periode bestaan uit individuele huisplaatsen en greppelsystemen tot hele nederzettingen, percelering, sporen van agrarische activiteit en vondsten zoals aardwerk, houtskool en botmateriaal in een archeologische laag. Op basis van het historisch kaartmateriaal blijkt dat er begin 19e eeuw sprake was een schuurtje in het noordwesten van het plangebied, ter hoogte van de huidige oprit. In de periode tussen eind 19e eeuw en begin 20e eeuw (vermoedelijk tot aan de watersnoodramp in 1953) was het plangebied onderdeel van een inmiddels verdwenen bouwblok aan de oostzijde van de Stoofstraat. Zodoende worden in het plangebied archeologische resten van bebouwing verwacht uit de periode nieuwe tijd laat. Voor de overige perioden geldt een lage archeologische verwachting. Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied mogelijk archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen

    Plangebied Stoofstraat 7 te Ooltgensplaat, gemeente Goeree-Overflakkee; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

    No full text
    RAAP heeft in mei 2020 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Stoofstraat 7 te Ooltgensplaat in de gemeente Goeree-Overflakkee. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunning. De opbouw van het plangebied wordt gekenmerkt door een gestapeld landschap, waarin meerdere archeologische niveaus kunnen voorkomen. Het niveau van het neolithicum (top Laagpakket van Wormer) wordt verwacht vanaf een diepte van ongeveer 4,5 m -mv. De top van het veen (Hollandveen Laagpakket) ligt naar verwachting op een diepte van circa 3 m -mv. De top van het Laagpakket van Walcheren kan worden verwacht vanaf maaiveld of direct onder een verstoorde en/of opgehoogde laag. Resten van bebouwing uit de 19e en 20e eeuw bevinden zich naar verwachting direct vanaf maaiveld. Ten aanzien van het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de middeleeuwen. Resten van nederzettingen uit deze periode bestaan uit individuele huisplaatsen en greppelsystemen tot hele nederzettingen, percelering, sporen van agrarische activiteit en vondsten zoals aardwerk, houtskool en botmateriaal in een archeologische laag. Op basis van het historisch kaartmateriaal blijkt dat er begin 19e eeuw sprake was een schuurtje in het noordwesten van het plangebied, ter hoogte van de huidige oprit. In de periode tussen eind 19e eeuw en begin 20e eeuw (vermoedelijk tot aan de watersnoodramp in 1953) was het plangebied onderdeel van een inmiddels verdwenen bouwblok aan de oostzijde van de Stoofstraat. Zodoende worden in het plangebied archeologische resten van bebouwing verwacht uit de periode nieuwe tijd laat. Voor de overige perioden geldt een lage archeologische verwachting. Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied mogelijk archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen

    A new nucleide europium 143

    No full text

    Plangebied Project Tunnelrenovaties Zuid-Holland (PTZ). Onderzoeksgebied Tunnelrenovatie Drechttunnel te Zwijndrecht en Dordrecht, gemeente Zwijndrecht en Dordrecht; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

    No full text
    In opdracht van Rijkswaterstaat West-Nederland heeft RAAP in januari/februari 2021 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het onderzoeksgebied Tunnelrenovatie Drechttunnel in het kader van het Project Tunnelrenovaties Zuid-Holland (PTZ). Het gehele projectgebied (plangebied) voor het archeologisch onderzoek omvat de volgende tunnels (onderzoeksgebieden): Sijtwendetunnel (Park-, Vliet- en Spoortunnel), tunnel de Noord (Noordtunnel), Drechttunnel en de 1e en 2e Beneluxtunnel. Vanwege de geografische spreiding van deze onderzoeksgebieden is het bureauonderzoek in vier aparte rapportages opgesteld. In het kader van bijlage 1 van de Samenwerkingsovereenkomst Cultureel Erfgoed RWS-RCE is het PTZ aangewezen als erfgoedpilot. Na afstemming met het merendeel van de betrokken bevoegde overheden (betreffende gemeenten en de provincie Zuid-Holland) zijn per onderzoeksgebied diverse aandachtpunten geformuleerd die mogelijk onderwerp van vervolgonderzoek kunnen zijn in de uitvoeringsfase van PTZ. Op basis van het bureauonderzoek wordt hier nader invulling aan gegeven. Onderhavig rapport betreft het archeologisch bureauonderzoek voor het onderzoeksgebied Tunnelrenovatie Drechttunnel te Zwijndrecht en Dordrecht in de gemeente Zwijndrecht en Dordrecht. Resultaten bureauonderzoek In relatie tot de toekomstige bodemingrepen (vervanging van kabels en leidingen in bestaande kabelsleuven) kan in het algemeen worden gesteld dat deze ingrepen zich zullen beperken tot graafwerkzaamheden in reeds geroerde grond. Naar verwachting kunnen tijdens of voorafgaand aan de bodemingrepen echter wél profielopnames worden gemaakt en geo-archeologische boringen worden uitgevoerd. De te verwachten archeologische elementen zoals dijken, terpen, kades, greppels zijn hierin mogelijk redelijk tot goed te documenteren (afhankelijk van de diepteligging). De bodemontsluitingen binnen de beoogde bodemingrepen lenen zich in het onderzoeksgebied dan ook vooral voor onderzoek naar: Kruising met dijken, terpen en overige ontginnings-/verkavelingsstructuren (met name periode late middeleeuwen – nieuwe tijd): locatie, opbouw, datering; Diepteligging en verbreiding van diverse fossiele stroomgordels en rivierduinafzettingen; Meer specifiek: loop/lopen van de Dubbel, locaties van vroegmiddeleeuwse doorbraken tussen de Zwijndrechtse en Groote Waard. Advies Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Gezien de verwachte hoge mate van verstoring van de ondergrond ter plaatse van de beoogde bodemingrepen zullen archeologische resten (met name bewonings-/begravingsresten) die direct beneden maaiveld verwacht worden, niet meer intact aanwezig zijn. Dieper gelegen potentieel archeologische niveaus zijn mogelijk nog wel intact aanwezig. Dit gegeven, gecombineerd met de beperkingen voor het doen van archeologisch veldonderzoek als gevolg van de huidige inrichting van het onderzoeksgebied, maakt regulier vervolgonderzoek binnen de AMZ-cyclus lastig. Dit was op voorhand reeds duidelijk. Om demogelijkheden voor het doen van archeologisch onderzoek binnen het PTZ te verkennen is door RCE en RWS deze ontwikkeling aangewezen als erfgoedpilot. Om archeologische en archeo-landschappelijke informatie te verkrijgen uit de beoogde bodemontsluitingen wordt aanbevolen het archeologisch veldonderzoek als maatwerk vorm te geven. Dit houdt in dat het archeologisch veldonderzoek vorm gegeven kan worden in nauwe samenwerking met de betrokken civieltechnische partijen en het archeologisch bevoegd gezag. Bij het concretiseren van de locatie, omvang én tijdstip van de (voorbereidingen op de) bodemingrepen kan het archeologisch onderzoek in samenspraak worden ingepast. Hierbij kunnen geschikte locaties en ingrepen worden gedefinieerd waarbinnen het archeologisch veldonderzoek kan worden uitgevoerd, gericht op de in paragraaf 4.1 gedefinieerde vragen. Als aanzet voor het veldonderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan: Geadviseerd wordt om profielopnames te maken bij enerzijds de proefsleuven die worden gegraven om de ligging van kabels en leidingen te bepalen en anderzijds bij de graafwerkzaamheden ten behoeve van de daadwerkelijke vervanging. Bij het graven van de civieltechnische proefsleuven kan worden overwogen het profiel lokaal dieper door te zetten ten behoeve van archeologische waarnemingen. Middels de profielopnames kan naast het documenteren van eventueel aanwezige archeologische resten ook meer detailinformatie worden verkregen over de landschappelijke opbouw. In aanvulling daarop kunnen enkele archeo-landschappelijke boorraaien worden gezet om detailinformatie over de bodemopbouw te verkrijgen. Gericht op rivierduinen, de Dubbel en oudere fossiele rivierlopen. Om de bodemontsluiting in deze moeilijke bereikbare onderzoeksgebieden optimaal archeologisch te benutten wordt aanbevolen om aansluiting te zoeken met het project EARTHWORK van Wageningen University & Research. Dit onderzoek richt zich op de datering van aardwerken, zoals dijken, terpen en kades

    The Jun-dependent axon regeneration gene program: Jun promotes regeneration over plasticity.

    No full text
    The regeneration-associated gene (RAG) expression program is activated in injured peripheral neurons after axotomy and enables long-distance axon re-growth. Over 1000 genes are regulated, and many transcription factors are upregulated or activated as part of this response. However, a detailed picture of how RAG expression is regulated is lacking. In particular the transcriptional targets and specific functions of the various transcription factors are unclear. Jun was the first regeneration-associated transcription factor identified and the first shown to be functionally important. Here we fully define the role of Jun in the RAG expression program in regenerating facial motor neurons. At 1, 4, and 14 days after axotomy, Jun upregulates 11%, 23% and 44% of the RAG program, respectively. Jun functions relevant to regeneration include cytoskeleton production, metabolic functions and cell activation, and the down-regulation of neurotransmission machinery. In silico analysis of promoter regions of Jun targets identifies stronger over-representation of AP1-like sites than CRE-like sites, although CRE sites were also over-represented in regions flanking AP1 sites. Strikingly, in motor neurons lacking Jun, an alternative SRF-dependent gene expression program is initiated after axotomy. The promoters of these newly expressed genes exhibit over-representation of CRE sites in regions near to SRF target sites. This alternative gene expression program includes plasticity-associated transcription factors, and leads to an aberrant early increase in synapse density on motor neurons. Jun thus has the important function in the early phase after axotomy of pushing the injured neuron away from a plasticity response and towards a regenerative phenotype

    Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

    No full text
    In opdracht van LievenseCSO Milieu heeft RAAP in januari 2018 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied GNIPA S-2150 in Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug. De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie een schema aan te leggen, oude leidingen te vervangen en een nieuwe leiding aan te leggen. Zoals op basis van het bureauonderzoek reeds verwacht werd, bestaat de opbouw van het plangebied uit een verstoring tot in de C-horizont van de natuurlijke afzettingen, waarbij een podzolbodem met plaggendek niet meer aanwezig is. Voor intacte podzolbodems met een plaggendek gold een middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor resten uit het Midden Paleolithicum t/m de Nieuwe tijd. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied in het recente verleden tot een diepte van 65 tot 90 cm -Mv is verstoord. Voor het plangebied op het werkterrein en rond het aan te leggen schema geldt dan ook een lage archeologische verwachting. Op basis van het bureauonderzoek blijft de hoge archeologische verwachting op vroegmiddeleeuwse vindplaatsen gehandhaafd voor de locatie onder de huidige weg. Bij deze vindplaatsen gaat het om oude wegpakketten, grafvelden en sporen van een tolplaats

    Protein disulfide isomerases as CSF biomarkers for the neuronal response to tau pathology

    No full text
    IntroductionCerebrospinal fluid (CSF) biomarkers for specific cellular disease processes are lacking for tauopathies. In this translational study we aimed to identify CSF biomarkers reflecting early tau pathology-associated unfolded protein response (UPR) activation. MethodsWe employed mass spectrometry proteomics and targeted immunoanalysis in a combination of biomarker discovery in primary mouse neurons in vitro and validation in patient CSF from two independent large multicentre cohorts (EMIF-AD MBD, n = 310; PRIDE, n = 771). ResultsFirst, we identify members of the protein disulfide isomerase (PDI) family in the neuronal UPR-activated secretome and validate secretion upon tau aggregation in vitro. Next, we demonstrate that PDIA1 and PDIA3 levels correlate with total- and phosphorylated-tau levels in CSF. PDIA1 levels are increased in CSF from AD patients compared to controls and patients with tau-unrelated frontotemporal and Lewy body dementia (LBD). HighlightsNeuronal unfolded protein response (UPR) activation induces the secretion of protein disulfide isomerases (PDIs) in vitro.PDIA1 is secreted upon tau aggregation in neurons in vitro.PDIA1 and PDIA3 levels correlate with total and phosphorylated tau levels in CSF.PDIA1 levels are increased in CSF from Alzheimer's disease (AD) patients compared to controls.PDIA1 levels are not increased in CSF from tau-unrelated frontotemporal dementia (FTD) and Lewy body dementia (LBD) patients
    corecore