24 research outputs found
REACH voor de bio-based economie : Mogelijkheden en uitdagingen van Europese chemische stoffen wetgeving
The Dutch National Institute for Public Health and the Environment (hereafter: RIVM) recently investigated how the bio-based economy, more specifically the bio-based chemistry sector, relates to the EU REACH Regulation on chemicals. From this investigation, RIVM learnt that REACH may actually be an opportunity rather than the administrative hurdle that it is often perceived to be. To conduct their analysis, RIVM provided an overview of the daily practice issues encountered by bio-based companies with respect to their roles and obligations under REACH. The analysis was performed on the bio-based economy-related queries received by the Dutch REACH helpdesk between 2013 and 2015. The issues were grouped and discussed under the REACH process categories that they pertain to, namely: registration, authorisation and restriction. The majority of questions submitted focussed on registration and exemption opportunities. It is well known that smaller companies, in particular, perceive REACH as a hurdle and often do not have enough knowledge about the consequences that this legislation can have on their own business situation. For aspects like the scope and applicability of REACH exemptions, what is most important is that better clarifications are provided which give companies insight into their duties and show what possibilities there are for them to use exemption clauses. The more complex issues, such as those concerning substance identity and resource recovery from waste, require attention from policy makers. Details about the borderlines between waste, which is covered by specific legislation, and the substances and products which fall under the remit of REACH, need to be more clearly elaborated. From a legal and safety perspective it is useful, and understandable, that 'a chemical is a chemical' under the REACH regulation, irrespective of the source feedstock. However, from a practical point of view, it is noted that some registration exemptions may be specifically applicable to bio-based manufacturers. This means that if certain conditions are met, the REACH registration obligations will be less of a burden to some of the bio-based manufacturers. REACH also offers all bio-based manufacturers the opportunity to develop safe bio-based alternatives to substances which are currently of very high concern.Het RIVM is nagegaan hoe de zogeheten bio-based economie, of specifieker de bio-based chemische sector, zich verhoudt tot de Europese chemische stoffenwetgeving REACH. Daaruit blijkt dat, meer dan tot nu toe vaak gedacht, REACH een kans kan zijn in plaats van een administratief obstakel. Er is een overzicht gemaakt van de vragen waar bio-based bedrijven in de dagelijkse praktijk tegenaan lopen als zij hun rollen en verplichtingen voor REACH waar willen maken. De analyse is gedaan op basis van vragen over bio-based economie die tussen 2013 en 2015 zijn gesteld aan de Nederlandse REACH-helpdesk. De vragen worden besproken aan de hand van de processen die deze wetgeving voorschrijft: registratie, autorisatie en restrictie. Het overgrote deel van de vragen gaat over registratie en de mogelijkheden om hiervan uitgezonderd te zijn. Er is een overzicht gemaakt van de vragen waar bio-based bedrijven in de dagelijkse praktijk tegenaan lopen als zij hun rollen en verplichtingen voor REACH waar willen maken. De analyse is gedaan op basis van vragen over bio-based economie die tussen 2013 en 2015 zijn gesteld aan de Nederlandse REACH-helpdesk. De vragen worden besproken aan de hand van de processen die deze wetgeving voorschrijft: registratie, autorisatie en restrictie. Het overgrote deel van de vragen gaat over registratie en de mogelijkheden om hiervan uitgezonderd te zijn. Vanuit wettelijk perspectief en vanuit het oogpunt van chemische veiligheid is het nuttig en begrijpelijk dat onder REACH een chemische stof wordt beoordeeld ongeacht zijn herkomst. Er bestaan evenwel specifieke registratie-uitzonderingen die van toepassing kunnen zijn op bio-based producenten. Dat betekent dat onder bepaalde voorwaarden de REACH-registratieplicht voor een deel van de bio-based producenten minder belastend zal zijn. Verder biedt REACH kansen voor producenten om veilige bio-based alternatieven aan te reiken voor zeer zorgwekkende stoffen.Ministerie van I&
Exploring Green Deal Sustainable Care Monitoring Options
De Green Deal Duurzame Zorg (GDDZ) is een Nederlands initiatief om de zorg minder belastend voor het milieu te laten zijn. Ruim 200 partijen in de zorg, zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen, hebben zich hierbij aangesloten. Zij hebben vier thema’s bepaald: minder CO2-uitstoot (pijler 1), minder afval produceren en materialen en producten meer hergebruiken (pijler 2), zorgen dat er minder medicijnresten in afvalwater terechtkomen (pijler 3), en een gezondere omgeving in de zorg (pijler 4). Het ministerie van VWS wil weten hoe groen de zorg nu is. Om dat aan te kunnen geven moeten per pijler de resultaten in beeld worden gebracht. Het RIVM heeft nu met experts verkend wat daarvoor nodig is. Uit deze verkenning blijkt dat zorginstellingen in Nederland door de Green Deal Duurzame Zorg bewuster zijn geworden van duurzame zorg en eraan willen bijdragen. Op dit moment is het lastig om concreet aan te geven wat er tot nog toe precies is bereikt. Om beter te kunnen zien wat wel en niet werkt, willen de aangesloten partijen per pijler benoemen wat ze op nationaal niveau willen bereiken (hoofddoelen) en welke afspraken daarvoor nodig zijn. Dit maakt zichtbaar welke thema’s als eerste moeten worden aangepakt en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Ook willen de partijen samen bepalen welke informatie nodig is om de ontwikkeling in de verduurzaming te kunnen volgen (indicatoren). De doelen, afspraken en indicatoren maken het mogelijk dat alle aangesloten partijen op dezelfde manier gaan werken. Daardoor kunnen ze informatie delen, elkaar beter begrijpen en dus sneller van elkaar leren. Monitoring is nodig om op de langere termijn de impact hiervan te kunnen inschatten. Dan kan de slag om de zorgsector duurzaam te maken zo effectief mogelijk worden georganiseerd. Bovendien kan de administratieve last kleiner worden voor zorginstellingen die er al mee bezig zijn. Tot slot maakt een overzichtelijk format het aantrekkelijker voor nieuwe partijen om ook aan de slag te gaan met verduurzaming. Het thema CO2-uitstoot valt buiten de scope van deze verkenning, omdat hier landelijk een monitoringsprogramma voor wordt opgezet. Waar nodig verwijzen we er in de verkenning wel naar.The Green Deal Sustainable Care (GDDZ) is a Dutch initiative to reduce the impact of health care on the environment. More than 200 parties in the care sector, such as hospitals and nursing homes, have signed the Deal. They have laid down four themes: to reduce CO2 emissions (pillar 1), to produce less waste and reuse more materials and products (pillar 2), to ensure that less residual medicine finds its way into waste water (pillar 3) and to realise a healthier environment in care institutions (pillar 4). The Ministry of Health, Welfare and Sport (VWS) is keen to know how ‘green’ care currently is. In order to be able to measure this, the results for each pillar must be demonstrated. RIVM and various experts have now explored what is necessary to achieve this. This exploratory study shows that, as a result of the Green Deal Sustainable Care, care institutions in the Netherlands have become more aware of sustainable care and are committed to contributing to it. Currently, it is difficult to assess the specific impact of the Green Deal. The signatories want to identify together what they hope to achieve at the national level (main objectives) for each pillar so that they are better able to see what works and what does not, as well as the necessary agreements. This will make clear which of the themes must be tackled first and the measures needed to do so. The parties in question also jointly wish to determine the information required to be able to monitor the developments in sustainability (i.e. indicators). Objectives, agreements and indicators will enable them to work in the same way and, as a result, share information and understand one another better; this will, in turn, mean that they can learn faster from one another. Also, monitoring is necessary to estimate long-term impacts. Working to make the care sector sustainable can then be organised as effectively as possible, which would, moreover, reduce the administrative burden for the care institutions already contributing. In conclusion, a clear format would make it more attractive for new parties to sign up to the Deal. The theme ‘reducing CO2 emissions’ falls outside the scope of this exploratory study because a national monitoring programme is to be set up for this. Where necessary, we refer to this in the study
Naar duurzame recycling : Methodiek voor het vergelijken van veiligheid en duurzaamheid van de verwerking van reststromen
De Europese Green Deal is bedoeld om Europa klimaatneutraal temaken in 2050. Een belangrijk onderdeel is minder afval storten of verbranden, en het zo veel mogelijk hergebruiken of recyclen. Dat moet wel veilig zijn voor mens en milieu. Het RIVM stelt een methode voor om te kijken hoe veilig en duurzaam verschillende vormen om afval te verwerken zijn. Door de resultaten te vergelijken kunnen beleidsmakers en afvalverwerkers goed doordachte keuzes maken over nieuwe vormen van afvalverwerking. De methode bestaat uit zes stappen. Daarin wordt gekeken naar het risico van eventueel aanwezige schadelijke stoffen en de winst van de afvalverwerking voor het milieu. Het gaat om Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), maar ook om ziekteverwekkers, resten van medicijnen en bestrijdingsmiddelen. Stap 1 verzamelt informatie over aanwezige schadelijke stoffen. Stap 2 bekijkt welke mogelijkheden er zijn om het afval te verwerken. Stap 3 controleert of de stoffen niet boven de gestelde maximale concentraties uitkomen. Als dat wel zo is, wordt in stap 4 met een risicoanalyse bepaald of mensen of het milieu aan de stof kunnen worden blootgesteld tijdens de verdere verwerking en gebruik. Stap 5 geeft aan hoeveel energie (en daarmee CO2) het bespaart en in welke mate landgebruik vermindert als het materiaal wordt gerecycled. De laatste stap vergelijkt de mogelijkheden met elkaar. Het RIVM geeft aanbevelingen voor verbeteringen en aanvulling op deze eerste uitwerking. De methode is nu uitgewerkt voor de risico’s van ZZS, maar in de opzet is al rekening gehouden met andere genoemde risico’s. Ook moeten hiervoor de databases met informatie over de bestanddelen van producten en materialen en voor duurzaamheidsberekeningen worden uitgebreid. Om dit praktisch mogelijk te maken, is het gewenst de methode verder te testen en ontwikkelen met Europese partners uit de afvalketen en beleidsmakers.One of the main elements of the European Green Deal is the CircularEconomy Action Plan. An important component of this plan is to landfill or incinerate less waste and to reuse or recycle it as much as possible. However, this must be done in a manner that is safe for humans and the environment. RIVM is proposing a method for comparing the safety and sustainability of different ways of processing waste materials. By using such methods, policymakers and waste processors can make wellconsidered choices with regard to new forms of waste processing. The method consists of six steps. In these steps, consideration is given to the risk of hazardous substances that may be present and the environmental benefit of the waste processing. The substances involved include Substances of Concern (SoC; or ZZS in Dutch) and can be extended to pathogens, residues of medicines, and pesticides. Step 1 collects information about the hazardous substances present. Step 2 looks at the options available for processing the waste. Step 3 checks whether the concentrations of the substances do not exceed limit values. If that is the case, then a risk analysis is carried out in Step 4 to determine whether humans, or the environment, can be exposed to the substance during the further processing and use. Step 5 calculates the quantity of energy (and associated CO2) that is saved and to what degree land use would be affected if the material were to be recycled. The last step compares the various options with one other. RIVM provides recommendations for improvements and additions to this proposal. The method has already been worked out in more detail with regard to the risks presented by SoC; the other associated risks related to other SoC have also already been taken into account. For this purpose, the databases containing information on the components of products and materials, and on environmental footprints, also need to be updated and expanded. To make this feasible, further testing and development with European partners from the waste processing chain and policymakers is recommended.Ministerie van I&
Towards sustainable recycling : A method for comparing the safety and sustainability of the processing of residual flows
De Europese Green Deal is bedoeld om Europa klimaatneutraal temaken in 2050. Een belangrijk onderdeel is minder afval storten of verbranden, en het zo veel mogelijk hergebruiken of recyclen. Dat moet wel veilig zijn voor mens en milieu. Het RIVM stelt een methode voor om te kijken hoe veilig en duurzaam verschillende vormen om afval te verwerken zijn. Door de resultaten te vergelijken kunnen beleidsmakers en afvalverwerkers goed doordachte keuzes maken over nieuwe vormen van afvalverwerking. De methode bestaat uit zes stappen. Daarin wordt gekeken naar het risico van eventueel aanwezige schadelijke stoffen en de winst van de afvalverwerking voor het milieu. Het gaat om Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), maar ook om ziekteverwekkers, resten van medicijnen en bestrijdingsmiddelen. Stap 1 verzamelt informatie over aanwezige schadelijke stoffen. Stap 2 bekijkt welke mogelijkheden er zijn om het afval te verwerken. Stap 3 controleert of de stoffen niet boven de gestelde maximale concentraties uitkomen. Als dat wel zo is, wordt in stap 4 met een risicoanalyse bepaald of mensen of het milieu aan de stof kunnen worden blootgesteld tijdens de verdere verwerking en gebruik. Stap 5 geeft aan hoeveel energie (en daarmee CO2) het bespaart en in welke mate landgebruik vermindert als het materiaal wordt gerecycled. De laatste stap vergelijkt de mogelijkheden met elkaar. Het RIVM geeft aanbevelingen voor verbeteringen en aanvulling op deze eerste uitwerking. De methode is nu uitgewerkt voor de risico’s van ZZS, maar in de opzet is al rekening gehouden met andere genoemde risico’s. Ook moeten hiervoor de databases met informatie over de bestanddelen van producten en materialen en voor duurzaamheidsberekeningen worden uitgebreid. Om dit praktisch mogelijk te maken, is het gewenst de methode verder te testen en ontwikkelen met Europese partners uit de afvalketen en beleidsmakers
Plastic Pact Nederland : de Monitor Nulmeting (2017-2018)
In februari 2019 is in Nederland het Plastic Pact gestart. Dit is een eerste stap om plastic producten en verpakkingen die één keer worden gebruikt duurzamer te maken en te gebruiken. Het Pact is ondertekend door 96 partijen, waaronder producenten, winkeliers, en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Het RIVM heeft gegevens van de deelnemende partijen verzameld over het gebruik van plastic in 2017 en 2018. Deze nulmeting gaat over de vier doelen van het Pact: in 2025 zijn plastic producten en verpakkingen 100 procent te recyclen, gebruiken we 20 procent minder plastic onder andere door het meer te hergebruiken, wordt minimaal 70 procent van de eenmalig gebruikte producten en verpakkingen gerecycled, en bestaan deze producten voor minimaal 35 procent uit gerecycled plastic. Van de 67 partijen die data voor de indicatoren kónden leveren, heeft 40 procent dat nu gedaan. Dat had soms praktische redenen. Nog niet alle bedrijven konden bijvoorbeeld gegevens leveren over 2017 en 2018, maar sommige investeren om dit volgend jaar wel te kunnen. De meeste data die zijn ontvangen gaan over de mogelijkheid om te recyclen en gerecyclede plastics te gebruiken. Over recycling en sortering is nauwelijks informatie ontvangen. Ook is weinig informatie gekregen over de hoeveelheid schadelijke stoffen in plastic, zoals Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Er is een goede start gemaakt met de monitoring, maar het is belangrijk dat meer partijen de komende jaren meer data gaan leveren. De nulmeting komt voort uit de opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) aan het RIVM om, als lid van de voortgangscommissie, elk jaar te volgen hoe Pact wordt uitgevoerd. In samenwerking met de aangesloten partijen en experts heeft het RIVM indicatoren opgesteld, bijvoorbeeld hoeveel plastic een partij op de markt brengt en hoeveel daarvan te recyclen is. Daarnaast krijgt het RIVM de data van de aangesloten partijen en verzamelt het de gegevens voor de indicatoren. In samenwerking met de partijen en experts zal het RIVM de monitoring volgend jaar waar nodig aanscherpen
Monitoring compliance with the Dutch Plastic Pact : the Baseline Measurement (2017-2018)
In februari 2019 is in Nederland het Plastic Pact gestart. Dit is een eerste stap om plastic producten en verpakkingen die één keer worden gebruikt duurzamer te maken en te gebruiken. Het Pact is ondertekend door 96 partijen, waaronder producenten, winkeliers, en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Het RIVM heeft gegevens van de deelnemende partijen verzameld over het gebruik van plastic in 2017 en 2018. Deze nulmeting gaat over de vier doelen van het Pact: in 2025 zijn plastic producten en verpakkingen 100 procent te recyclen, gebruiken we 20 procent minder plastic onder andere door het meer te hergebruiken, wordt minimaal 70 procent van de eenmalig gebruikte producten en verpakkingen gerecycled, en bestaan deze producten voor minimaal 35 procent uit gerecycled plastic. Van de 67 partijen die data voor de indicatoren kónden leveren, heeft 40 procent dat nu gedaan. Dat had soms praktische redenen. Nog niet alle bedrijven konden bijvoorbeeld gegevens leveren over 2017 en 2018, maar sommige investeren om dit volgend jaar wel te kunnen. De meeste data die zijn ontvangen gaan over de mogelijkheid om te recyclen en gerecyclede plastics te gebruiken. Over recycling en sortering is nauwelijks informatie ontvangen. Ook is weinig informatie gekregen over de hoeveelheid schadelijke stoffen in plastic, zoals Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Er is een goede start gemaakt met de monitoring, maar het is belangrijk dat meer partijen de komende jaren meer data gaan leveren. De nulmeting komt voort uit de opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) aan het RIVM om, als lid van de voortgangscommissie, elk jaar te volgen hoe Pact wordt uitgevoerd. In samenwerking met de aangesloten partijen en experts heeft het RIVM indicatoren opgesteld, bijvoorbeeld hoeveel plastic een partij op de markt brengt en hoeveel daarvan te recyclen is. Daarnaast krijgt het RIVM de data van de aangesloten partijen en verzamelt het de gegevens voor de indicatoren. In samenwerking met de partijen en experts zal het RIVM de monitoring volgend jaar waar nodig aanscherpen.The Plastic Pact was launched in the Netherlands in February 2019. This is the first step in making single-use plastic products and packaging more sustainable and more suitable for reuse. The pact was signed by 96 parties, including manufacturers, retailers and the Ministry of Infrastructure and Water Management (IenW). RIVM has received data on the use of plastic in 2017 and 2018 from the participating parties. This baseline measurement concerns the four objectives of the pact: in 2025, plastic products and packaging will be 100 percent recyclable; we will use 20 percent less plastic through, among other things, greater reuse; at least 70 percent of single-use products and packaging will be recycled; and these products will comprise at least 35 percent recycled plastic. Of the 67 parties that were able to deliver data for the monitor's indicators, as yet 40 percent have done so. Some had practical reasons for this. For example, not all companies in question were able to deliver data for 2017 and 2018; several are, however, making investments that will enable them to do so next year. Most of the data received is about the possibilities for recycling and the use of recycled plastic. Very little information regarding the reuse and sorting of plastic has been sent in. Similarly, little information has been received about the quantities of hazardous substances, such as Substances of Very High Concern (SVHC), in plastic. The monitoring has got off to a good start, but it is important that more parties deliver data in the coming years. The ministry has commissioned RIVM, as a member of the progress committee, to monitor annually how the Pact is executed. The baseline measurement is a result of this project. In collaboration with the signatories to the pact as well as experts, RIVM has drawn up indicators, such as how much plastic a company puts on the market and how much of it can be recycled. RIVM has, furthermore, been entrusted with the task of requesting and collecting data from these parties. Next year, in collaboration with the aforementioned parties and experts, RIVM will enhance and expand its monitoring.Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directie duurzame leefomgeving en circulaire economie (DLCE
Wat weten we over microplastics in het milieu? Kennisagenda Microplastics in het milieu
Microplastics zijn kleine kunststofdeeltjes, kleiner dan 5 millimeter. Ze zitten bijna overal in het milieu. Het is bekend dat ze in experimenten in het laboratorium schadelijke effecten kunnen hebben op planten en dieren. Maar het is nog niet bekend of deze effecten ook echt in het milieu optreden. Dat komt onder meer omdat de vorm, grootte en samenstelling van het materiaal sterk verschillen. Zeker is dat er steeds meer microplastics in het milieu bij komen. Oplossingen zijn nodig om dit te beperken en schadelijke effecten te voorkomen. Meer onderzoek naar microplastics is hiervoor cruciaal. Er is al veel onderzoek naar microplastics gedaan, maar daarvan is geen goed overzicht. Hierdoor is niet duidelijk welke kennis ontbreekt om tot goede oplossingen te komen. Het RIVM heeft daarom een overzicht gemaakt van de kennis die nog nodig is om te kunnen bepalen of microplastics in het milieu schadelijk zijn. Met dit overzicht kunnen onder andere beleidsmakers gericht kiezen welk onderzoek als eerste moet worden gedaan om bijvoorbeeld meer inzicht in schadelijke effecten te krijgen. Met de resultaten daarvan kan beter worden bepaald welke maatregelen het meest effectief zijn. Het RIVM heeft voor dit onderzoek gesproken met hoogleraren en experts. Zij gaven aan dat het moeilijk is om te bepalen welke kennis als eerste nodig is, omdat er nog zoveel onbekend is. Wel is duidelijk dat de kennis in samenhang moet worden beoordeeld om schadelijke milieu-effecten te kunnen bepalen en effectieve oplossingen te bedenken. Informatie die nu nog ontbreekt voor een goede risicobeoordeling voor het milieu is bijvoorbeeld hoe snel microplastics afbreken in kleinere plastic deeltjes en andere stoffen in bodem en water, en het verschil daarin per bron. Ook is niet voldoende bekend bij welke grootte en hoeveelheid microplastics schadelijk zijn. Naast maatregelen vanuit beleid, is aandacht nodig voor hoe gedragsverandering en innovatie kunnen zorgen dat er minder microplastics in het milieu terechtkomen. ZonMw (Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie)heeft in 2020 een kennisagenda opgesteld om beter zicht te krijgen op risico’s van microplastics voor de gezondheid van de mens. Samen met deze kennisagenda geeft dat de kennisbehoeften aan voor microplastics
Verf en microplastics. Verkenning van mogelijkheden om het gebruik en de uitstoot van microplastics uit verf te minimaliseren. In gesprek met de verfsector
Microplastics zijn kleine kunststofdeeltjes die bestaan uit polymeren. Deze deeltjes komen in het milieu terecht, waar ze schadelijk kunnen zijn voor dieren en planten. Microplastics zitten onder andere in verf. Door vaste polymeren (primaire microplastics) aan verf toe te voegen ontstaan verflagen die oppervlakten kunnen bedekken en beschermen. Ze komen eruit vrij als gedroogde verflagen verweren of worden geschuurd. Dan noemen we ze secundaire microplastics. Het RIVM heeft een brede groep van belanghebbenden uit de verfsector gevraagd wat zij doen om de uitstoot van microplastics uit verf te beperken. De verfsector blijkt zich ervan bewust te zijn dat microplastics problemen kunnen geven in het milieu. Maar ze zijn er niet actief mee bezig om de uitstoot te verkleinen. Volgens hen is de uitstoot niet te voorkomen. De polymeren zijn nodig om een verflaag aan te brengen die oppervlakten langdurig bedekt en beschermt. Er bestaan nog weinig verfproducten zonder polymeren. Deze zijn (nog) niet geschikt voor alle toepassingen van verf. De verfsector heeft wel indirect maatregelen genomen die de uitstoot verkleinen. Zo hebben ze verf ontwikkeld die veel langer goed blijft en blijft zitten; bijna twee keer zo lang. Ook geeft de sector aan dat professionele schilders maatregelen nemen om de uitstoot van verfdeeltjes en stof tijdens het werk te verminderen. Zo gebruiken zij standaard een apparaat dat schuursel opvangt tijdens het schuren. Voor doe-het-zelf klussers is onbekend of zij ook zulke maatregelen nemen en of dat mogelijk is. Ook spoelen doe-het-zelf klussers kwasten met verf op waterbasis af onder de kraan. Dit is niet wenselijk. Het is nu niet duidelijk hoeveel microplastics worden uitgestoten tijdens de productie, het gebruik en de afvalverwerking van verf. Het is wenselijk dat hierover meer gegevens beschikbaar komen om maatregelen te kunnen nemen. Bijvoorbeeld door metingen in het milieu. Daarnaast is het belangrijk dat de hele keten nadenkt over maatregelen om de uitstoot te verminderen.Microplastics are small plastic particles that consist of polymers. These particles end up in the environment where they can harm animals and plants. Paints also contain microplastics. By adding solid polymers (primary microplastics) to paints, paint layers are formed that can cover and protect surfaces. They are released when dried paint layers break down or are sanded. Then we call these secondary microplastics. RIVM asked a large group of stakeholders in the paint sector what they do to limit the release of microplastics from paints. The paint sector is aware that microplastics can cause problems in the environment, but they do not actively try to reduce the emissions. They believe that the emission cannot be avoided and that the polymers are needed to create a paint layer that can cover and protect surfaces for a long time. There are still only a few paint products available without polymers. These are not (yet) suitable for all paint applications. The paint sector has taken indirect measures to lower the emission. They have, for example, developed paints that last much longer; almost twice as long. The sector also indicates that professional painters are taking measures to reduce the release of paint particles and dust during work. They normally use a device that collects particles during sanding. It is unknown whether do-it-yourself handymen also take these measures and whether this is possible. Also, they rinse brushes with water-based paints in the sink. This is not advisable. Currently it is unclear how many microplastics are released during the production, use and disposal of paints. More data on this is needed in order to be able to take measures, for example via measurements in the environment. It is also important that the entire paint sector thinks about measures to lower emissions.Ministerie van I&
Microplastics in de bodem: van bron, via pad naar beschermdoelen. Kennisoverzicht van microplastics in de bodem
Microplastics are small plastic particles less than five millimetres across. More and more microplastics are ending up in the environment. They are everywhere: not just in water and air but also in soil, including in urban areas, on farms and in nature reserves. There are indications that microplastics pose a risk to the health of humans, plants, animals and soil life. An increasing number of publications on microplastics in the soil have featured in the scientific literature recently. And yet there is still a lack of clarity on whether or not there are potential risks. This is why the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) deems further clarification important. Consequently, it has summarised the available knowledge for policymakers and risk assessors. This information proves to be fragmentary, incomplete and sometimes even contradictory, as a result of which it cannot (or cannot yet) be used to arrive at a reliable risk assessment. For example, there are no measurements available of microplastics in Dutch soils. This is largely down to the fact that no reliable, practical, standard techniques exist to analyse microplastics in the soil. These need to be developed. More knowledge will be required to reliably gauge the environmental risks presented by microplastics. RIVM recommends better charting of the sources from which microplastics are released and how they are dispersed in the environment. In addition, a greater degree of insight is needed into the rate at which various types of plastic break down as well as the rate at which microplastics break down into harmless compounds. This is necessary for the purposes of gauging exposure. To support efforts to this end, the RIVM has created a ‘conceptual model’. Another recommendation is to simultaneously assess the risks posed to the soil by various types of microplastic. The substance risk assessment frameworks currently in place are unsuitable for this as microplastics occur in various forms and compositions. Finally, a list has been drawn up of what is known about measures geared towards reducing the release of microplastics. Examples include a ban on free plastic bags and deposits on PET bottles.Microplastics zijn kleine kunststof deeltjes; kleiner dan vijf millimeter. Er komen steeds meer microplastics in het milieu terecht. Ze zitten overal: niet alleen in water en lucht, maar ook in de bodem, en dus ook in de bodem van stad-, landbouw- en natuurgebieden. Er zijn aanwijzingen dat microplastics schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van mensen, planten, dieren en bodemorganismen. De laatste tijd verschijnen er steeds meer publicaties over microplastics in de bodem in de wetenschappelijke literatuur. Toch is het nog onbekend wat de mogelijke risico’s zijn. Het RIVM vindt het belangrijk dat er meer duidelijkheid komt. Het heeft daarom voor beleidsmakers en risicobeoordelaars de beschikbare kennis samengevat. Deze blijkt gefragmenteerd en niet volledig te zijn en bevindingen zijn soms zelfs tegenstrijdig. De informatie is daardoor (nog) niet te gebruiken voor een betrouwbare risicobeoordeling. Er zijn bijvoorbeeld nog geen metingen beschikbaar van microplastics in Nederlandse bodems. Dit komt vooral omdat er geen betrouwbare, praktische (standaard)technieken bestaan om microplastics in de bodem te analyseren. Deze moeten verder ontwikkeld worden. Meer kennis is nodig om risico’s van microplastics voor het milieu betrouwbaar in te schatten. Het RIVM beveelt aan beter in kaart te brengen door welke bronnen microplastics worden uitgestoten en hoe ze zich in het milieu verspreiden. Verder is meer inzicht nodig in de snelheid waarin verschillende soorten plastic gefragmenteerd worden en als microplastic afgebroken worden tot onschadelijke verbindingen. Dat is nodig om de blootstelling te kunnen schatten. Als ondersteuning hiervoor heeft het RIVM een ‘conceptueel model’ gemaakt. Een andere aanbeveling is om de risico’s van verschillende soorten microplastics voor de bodem tegelijk te beoordelen. De bestaande kaders voor risicobeoordelingen van stoffen zijn er niet voor geschikt, omdat microplastics verschillende vormen en samenstellingen hebben. Tot slot is op een rij gezet wat bekend is over maatregelen om de uitstoot te verminderen. Voorbeelden zijn een verbod op gratis plastic tassen en statiegeld op petflessen
