990 research outputs found
Biologische bestrijding van wittevlieg in de sierteelt
In de glastuinbouw vormen wittevliegen een oprukkend probleem. Naast de bekende kaswittevlieg, Trialeurodes vaporariorum, wordt ook tabakswittevlieg, Bemisia tabaci, steeds belangrijker. In de vruchtgroenteteelten wordt veel gebruik gemaakt van natuurlijke vijanden: de roofwants Macrolophus caliginosus en de sluipwespen Encarsia formosa en Eretmocerus eremicus. In de sierteelt stoelt de beheersing van deze plaag voornamelijk op het gebruik van insecticiden. In 2006 moesten zelfs geĂŻntegreerde telers veelvuldig corrigeren met Admiral, Applaud, Actara, Calypso, Gazelle en Admire. Het Productschap Tuinbouw financiert in 2007 onderzoek bij Wageningen UR Glastuinbouw naar de biologische bestrijding van wittevlieg. Via internationale contacten en producenten van natuurlijke vijanden werden natuurlijke vijanden opgespoord. In insectendichte kassen van de nieuwe vestiging te Bleiswijk werd de interactie tussen de verzamelde natuurlijke vijanden en wittevlieg bestudeerd. Predatoren zijn getest op gerbera, roos en poinsettia zowel op afzonderlijke planten in kooien als in een gewas. Er werd gewerkt met âhaardopruimersâ en âonderhoudsagentenâ. Onderzocht werd in hoeverre geselecteerde natuurlijke vijanden bestand zijn tegen moderne chemische middelen, en hoe zij zich handhaven bij korter wordende dag. Uiteindelijk werden bestrijdingsstrategieĂ«n getoetst bij drie telers
Cultured cortical networks described by conditional firing probabilities
Networks of cortical neurons were grown over multi electrode arrays to enable simultaneous measu-rement of action potentials from 60 electrodes. All possible pairs of electrodes (i,j) were tested for syn-chronized activity. We calculated conditional firing probability (CFPi,j[Ï]) as the probability of an action potential at electrode j at t=Ï, given that a spike was detected at i at t=0. If a CFPi,j[Ï] distribution clearly deviated from flat, electrodes i and j were considered related. A function was fitted to each CFP-curve to obtain parameters for strength and delay. In young cultures the set of identified relationships changed rather quickly. At 16 days in vitro (DIV) 50% of the set changed within one day. Beyond 25 DIV this set stabilized: during a period of a week more than 50% of the set remained intact. Most individual relationships developed rather gradually. Moreover, beyond 25 DIV relational strength appeared quite stable during periods of â 10 hours, with coefficients of variation (100ĂSD/mean) of â 25% on average. CFP analysis provides a robust method to describe the stable underlying probabilistic structure of highly varying spontaneous activity in cultured cortical networks. It may offer a suitable basis for plasticity studies, in which induced changes should exceed spontaneous fluctuations. CFP analysis is likely to describe the network in sufficient detail to detect subtle changes in individual relationships. Analysis of data continuously recorded for â 6 weeks, showed that highest stability is reached after â 25 DIV, suggesting the 4th and 5th week as a suitable period for plasticity studies.\ud
\u
Inventarisatie van muggenlarven in de sierteelt onder glas
Verschillende soorten muggenlarven kunnen een plaag vormen in de sierteelt. Ze leven op of in de bodem en in rottende plantenresten. Daar voeden ze zich voornamelijk met dood organisch materiaal en de schimmels die daarop groeien. Sommige soorten doen schade door aan jonge wortels en zachte plantendelen te eten. In de sierteelt treden de laatste jaren problemen op met muggenlarven van het geslacht Lyprauta, die men in de wandelgangen âpotwormâ heeft gedoopt. Deze worden tot de familie van de langhoornmuggen gerekend. Hun larven veroorzaken problemen in met name potorchideeĂ«n, maar worden ook gemeld in Anthurium, gerbera en enkele groene potplanten
Moleculaire analyse van Amblyseius (Neoseiulus) cucumeris van verschillende bronnen
In de glastuinbouw, de fruitteelt en de boomkwekerij vormen roofmijten de basis van de geĂŻntegreerde bestrijding. Bij de geĂŻntegreerde bestrijding van trips wordt de roofmijt Amblyseius (Neoseiulus) cucumeris al tientallen jaren losgelaten in allerlei kasgewassen. In sommige gewassen zoals paprika vestigt deze soort zich zeer gemakkelijk. Zelfs als er geen of weinig trips aanwezig is, vermeerderen de roofmijten zich op paprikastuifmeel. Na loslating in roos echter wordt N. cucumeris nauwelijks of helemaal niet meer teruggevonden. Deze roofmijt lijkt zich op (kas)roos niet goed thuis te voelen. Het was dus verrassend dat roofmijten die waren verzameld van wilde rozen in Hongarije, werden gedetermineerd als N. cucumeris. De vraag rees of dit mogelijk een andere soort is, die op morfologische kenmerken niet te onderscheiden is. Traditioneel worden roofmijten gedetermineerd aan de hand van microscooppreparaten. Dit kan alleen met volwassen roofmijten. Deze worden eerst opgehelderd, waarna met doorvallend licht de uiterlijke en inwendige kenmerken worden bekeken. Sommige soorten verschillen slechts op minieme details. In zoân geval biedt DNA-onderzoek een welkome ondersteuning. In een voorafgaand project heeft PPO Bloembollen, Boomteelt en Fruitteelt in Lisse de verschillende in kassen gebruikte roofmijten onderzocht, en waar nodig de ontbrekende soort-specifieke primers gedefinieerd. Daarmee konden alle roofmijtsoorten eenduidig van elkaar worden onderscheiden. De verwantschap tussen de soorten stemde ook goed overeen met de âstamboomâ die op basis van morfologische kenmerken was opgesteld
Literatuurstudie over de rozeschildluis Aulacaspis rosae
Problemen met schildluis treden de laatste jaren vaker op door het wegvallen van breedwerkende bestrijdingsmiddelen. In Nederlandse kassen is schildluis traditioneel een probleem op cymbidium, maar momenteel meldt men ook vaak Aulacaspis rosae (Bouché, 1933) op roos. Chemische bestrijding van schildluis is per definitie moeilijk, doordat het insect het grootste deel van zijn leven verborgen zit onder een ondoordringbaar schildje
Effect van zwavel op natuurlijke vijanden
In veel gewassen wordt regelmatig gezwaveld om meeldauw te voorkomen. Zwavel kan echter schadelijk zijn voor biologische bestrijders. Op verzoek van de werkgroep Strateeg van LTO Groeiservice en met financiering van het Productschap Tuinbouw begon Wageningen UR Glastuinbouw eind 2006 met een onderzoek aan het effect van zwavel op een aantal natuurlijke vijanden. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen blootstelling aan zwaveldamp tijdens de behandeling, en contact met de op de bladeren neergeslagen zwavel achteraf. De hoeveelheid neergeslagen zwavel werd gemeten, en gerelateerd aan aantal en duur van de behandelingen, alsmede afstand tot de zwavelpot. De sluipwesp Encarsia formosa bleek het meest gevoelig, en bezweek binnen een dag na contact met neergeslagen zwavel. Galmuglarven verdragen dat beter, maar de volwassen muggen worden sterk gehinderd door het verdampen van zwavel in de nacht. Voor de roofmijt Amblyseius swirskii is zwavelneerslag acuut niet bijzonder toxisch. EĂ©n nacht zwavelen doet weinig schade. Bij herhaaldelijk zwavelen (vanaf drie nachten) stoppen de roofmijten echter met ei-afzetting. Op de duur is het frequent verdampen van zwavel dus ook voor (deze) roofmijten desastreus
Parity transitions in the superconducting ground state of hybrid InSb-Al Coulomb islands
The number of electrons in small metallic or semiconducting islands is
quantized. When tunnelling is enabled via opaque barriers this number can
change by an integer. In superconductors the addition is in units of two
electron charges (2e), reflecting that the Cooper pair condensate must have an
even parity. This ground state (GS) is foundational for all superconducting
qubit devices. Here, we study a hybrid superconducting-semiconducting island
and find three typical GS evolutions in a parallel magnetic field: a robust
2e-periodic even-parity GS, a transition to a 2e-periodic odd-parity GS,and a
transition from a 2e- to a 1e-periodic GS. The 2e-periodic odd-parity GS
persistent in gate-voltage occurs when a spin-resolved subgap state crosses
zero energy. For our 1e-periodic GSs we explicitly show the origin being a
single zero-energy state gapped from the continuum, i.e. compatible with an
Andreev bound states stabilized at zero energy or the presence of Majorana zero
modes
- âŠ