Synthesis of triazole-linked 2-trichloromethylquinazolines and exploration of their efficacy against P. falciparum

Using 2-trichloromethylquinazoline as scaffold, seven novel triazole-linked compounds have been synthesized using CuAAC chemistry. The in vitrobiological activity of four of the compounds on the Plasmodium falciparumchloroquine-sensitive strain NF54 was then determined. The compounds which were tested showed moderate activity with 1.45 /iM as the lowest inhibitory concentration

Timing and tempo of the great oxidation event

The first significant buildup in atmospheric oxygen, the Great Oxidation Event (GOE), began in the early Paleoproterozoic in association with global glaciations and continued until the end of the Lomagundi carbon isotope excursion ca. 2,060 Ma. The exact timing of and relationships among these events are debated because of poor age constraints and contradictory stratigraphic correlations. Here, we show that the first Paleoproterozoic global glaciation and the onset of the GOE occurred between ca. 2,460 and 2,426 Ma, ∼100 My earlier than previously estimated, based on an age of 2,426 ± 3 Ma for Ongeluk Formation magmatism from the Kaapvaal Craton of southern Africa. This age helps define a key paleomagnetic pole that positions the Kaapvaal Craton at equatorial latitudes of 11° ± 6° at this time. Furthermore, the rise of atmospheric oxygen was not monotonic, but was instead characterized by oscillations, which together with climatic instabilities may have continued over the next ∼200 My until ≤2,250–2,240 Ma. Ongeluk Formation volcanism at ca. 2,426 Ma was part of a large igneous province (LIP) and represents a waning stage in the emplacement of several temporally discrete LIPs across a large low-latitude continental landmass. These LIPs played critical, albeit complex, roles in the rise of oxygen and in both initiating and terminating global glaciations. This series of events invites comparison with the Neoproterozoic oxygen increase and Sturtian Snowball Earth glaciation, which accompanied emplacement of LIPs across supercontinent Rodinia, also positioned at low latitude

Verzamelen van gegevens over de aanwezigheid van (dwerg)cicaden in en rond een aantal percelen met hyacinten in de Zuidelijke Bollenstreek : Voortgezet diagnostisch onderzoek 2009

In het broeiseizoen 2007, 2008 en 2009 zijn bij Diagnostiekservice van PPO geregeld monsters hyacint gebracht voor diagnostisch onderzoek waarbij sprake bleek van een besmetting met fytoplasma’s. Deze ziekteverwekker wordt overgebracht door dwergcicaden waarvan tot nu toe wordt aangenomen dat ze in Nederland niet goed kunnen overwinteren. Omdat al drie jaar op rij sprake was van partijen hyacinten waarin vaker fytoplasma’s werden aangetoond was de vraag of dit te maken zou kunnen hebben met de mildere winters van de afgelopen jaren. Daardoor zouden er mogelijk betere overlevingskansen zijn voor dwergcicaden waardoor ze ook al vroeg in het voorjaar in Nederland actief voor verspreiding van fytoplasma’s zouden kunnen zorgen. Uit oud onderzoek is wel bekend dat destijds cicaden pas eind mei in Nederland werden aangetroffen. Voor de afgelopen jaren is daarover niets bekend en zou middels het monitoren van dwergcicaden daarover meer informatie kunnen worden verkregen. Het bleek dat vanaf eind april/begin mei al (dwerg)cicaden konden worden gevangen op een aantal percelen. Met name op percelen in de buurt van bosschages werden grotere aantallen cicaden gevangen. Ook zijn in mei tot juli 2009 nog lijmplaten uitgezet in een tweetal percelen in Noord Holland om de aanwezigheid van (dwerg)cicaden daar ook duidelijk te krijgen. Het bleek dat in Noord Holland geen (dwerg)cicaden waren te vangen, waarmee het dus ook duidelijk wordt waarom in hyacinten die in Noord Holland worden geteeld relatief weinig problemen met een fytoplasma-besmetting worden vastgesteld. Uit het monitoren van (dwerg)cicaden in de Zuidelijke Bollenstreek blijkt dus dat al veel vroeger in het groeiseizoen dan in het verleden is vastgesteld volop (dwerg)cicaden konden worden gevangen. Dit betekent ook dat deze insecten eerder en dus langer dan werd gedacht in een perceel hyacinten fytoplasma’s kunnen overbrengen. Het is dan ook wenselijk dat bollentelers van hyacinten daar hun strategie m.b.t. de bestrijding van (dwerg)cicaden op aanpassen door eerder een bespuiting met een insecticide uit te voeren dan gewoonlijk wordt gedaan. Het feit dat cicaden op percelen hyacinten in Zuid Holland al in april zijn gevangen roept diverse andere vragen op waar nader onderzoek voor wenselijk is

Nuclear medium modifications of the NN interaction via quasielastic (p⃗,p⃗′\vec p,\vec p ') and (p⃗,n⃗\vec{p},\vec{n}) scattering

Within the relativistic PWIA, spin observables have been recalculated for quasielastic ($\vec p,\vec p '$) and ($\vec p,\vec n$) reactions on a $^{40}$Ca target. The incident proton energy ranges from 135 to 300 MeV while the transferred momentum is kept fixed at 1.97 fm^{-1}. In the present calculations, new Horowitz-Love--Franey relativistic NN amplitudes have been generated in order to yield improved and more quantitative spin observable values than before. The sensitivities of the various spin observables to the NN interaction parameters, such as (1) the presence of the surrounding nuclear medium, (2) a pseudoscalar versus a pseudovector interaction term, and (3) exchange effects, point to spin observables which should preferably be measured at certain laboratory proton energies, in order to test current nuclear models. This study also shows that nuclear medium effects become more important at lower proton energies ($\leq$ 200 MeV). A comparison to the limited available data indicates that the relativistic parametrization of the NN scattering amplitudes in terms of only the five Fermi invariants (the SVPAT form) is questionable.Comment: 10 pages, 6 Postscript figures, uses psfig.sty and article.sty, submitted to Phys. Rev.

Equation of state for the 2+1 dimensional Gross-Neveu model at order 1/N

We calculate the equation of state of the Gross-Neveu model in 2+1 dimensions at order 1/N, where N is the number of fermion species. We make use of a general formula valid for four-fermion theories, previously applied to the model in 1+1 dimensions. We consider both the discrete and continuous symmetry versions of the model. We show that the pion-like excitations give the dominant contribution at low temperatures. The range of validity for such pion dominance is analyzed. The complete analysis from low to high temperatures also shows that in the critical region the role of composite states is relevant, even for quite large N, and that the free-component behaviour at high T starts at about twice the mean field critical temperature.Comment: 19 pages, RevTeX, 10 figures.p

Polarization transfer observables for quasielastic proton-nucleus scattering in terms of a complete Lorentz invariant representation of the NN scattering matrix

For the calculation of polarization transfer observables for quasielastic scattering of protons on nuclei, a formalism in the context of the Relativistic Plane Wave Impulse Approximation is developed, in which the interaction matrix is expanded in terms of a complete set of 44 independent invariant amplitudes. A boson-exchange model is used to predict the 39 amplitudes which were omitted in the formerly used five-term parameterization(the SPVAT form) of the nucleon-nucleon scattering matrix. Use of the complete set of amplitudes eliminates the arbitrariness of the five-term representation.Comment: 29 pages, 2 figure