1,543 research outputs found

    The resource-event-agent ontology as a foundation for business modeling

    Get PDF
    In de praktijk zijn bedrijfsinformatiesystemen—zoals een boekhoudsysteem, een voorraadbeheersysteem, een kostprijscalculatiesysteem, een ordermanagementsysteem — onderdeel van een veel grotere informatieverwerkende omgeving. Bijgevolg is het volgens Moody en Shanks onnuttig om bedrijfsinformatiesystemen los van elkaar te bekijken. In [MS03] stellen en tonen ze aan dat het beschouwen van informatiesystemen binnen deze bredere context cruciaal is voor het verkrijgen van kwaliteitsvolle informatiesystemen. Daarom voegen zijn ‘integratie’toe aan een lijst van reeds bestaande kwaliteitsfactoren voor het ontwerpen van informatiesystemen. Met integratie bedoelen ze de mate waarin de onderliggende infrastructuurmodellen van verschillende bedrijfsinformatiesystemen met elkaar overeenstemmen, wat de samenwerking tussen en het uitwisselen en hergebruik van data door deze systemen moet vergemakkelijken. Bij het ontwerpen van een informatiesysteem starten we met een conceptueel ontwerp. Zo’n conceptueel ontwerp stelt het beoogde informatiesysteem voor zonder details die specifiek zijn voor de gekozen technologie — zoals een webpagina, een database, software — te tonen. Een conceptueel model focust dus op het voorstellen van een conceptuele oplossing voor een bestaand probleem nog voor de technologische oplossing wordt ontworpen. Hoewel zo’n conceptueel model slechts een deel van de uiteindelijke oplossing voorstelt, stelt het de essentie van de oplossing voor—die dan eventueel in verschillende technologie¨en tegelijk kan worden uitgewerkt. Omdat deze oplossing essentieel is, moet een conceptueel model aan een reeks kwaliteitsparameters voldoen. Zo moet een conceptueel model een zo eenvoudig mogelijke maar toch volledige oplossing bieden voor een probleem. Ook moet de oplossing, voorgesteld in het conceptueel model, verstaanbaar zijn voor anderen dan de ontwerpers—bijvoorbeeld de programmeurs die de praktijkoplossing uitwerken of de klant die het systeem besteld heeft en zal gebruiken. Vaak probeert men ook te bereiken dat een systeem flexibel is, waarmee men bedoelt dat de oplossing rekening houdt met mogelijke veranderingen in de omgeving — zonder in te gaan tegen wat als gangbaar wordt beschouwd binnen de bredere informatieverwerkende omgeving of zonder moeilijk te verwezenlijken te zijn binnen het vooropgestelde budget en de beoogde planning. Zonder deze kwaliteitsfactoren uit het oog te verliezen, focussen we in deze doctoraatsthesis op de integratie van informatiesysteemontwerpen, die door Moody en Shanks werd voorgesteld en waarvan zij substanti¨ele voordelen aantoonden. Aangezien er vele verschillende soorten conceptuele modellen bestaan, kiezen wij er in deze thesis twee specifieke soorten uit, namelijk conceptuele datamodellen en simulatiemodellen. We kiezen datamodellen omdat zij een van de meest essenti¨ele soorten conceptuele modellen voorstellen. Conceptuele datamodellen stellen immers de basis van elke informatiesysteem voor. Bijgevolg is de keuze voor of het ontwerp van een datamodel een van de meest cruciale stappen in het ontwerp van een informatiesysteem die invloed heeft op o.a. de uiteindelijke kost van het project, de flexibiliteit van het resulterende systeem, de klantentevredenheid en de integratie met andere (bestaande) informatiesystemen. Waar conceptuele datamodellen ons toelaten een ontwerp te maken voor de data die in informatiesystemen worden bijgehouden over de huidige toestand en historiek van een voor ons relevant deel van de realiteit, laten simulatiemodellen ons toe een ontwerp — dat met potenti¨ele toekomstige situaties kan omgaan — te formuleren van een voor ons relevant deel van een omgeving. Samen laten conceptuele data- en simulatiemodellen ons dus toe het verleden, heden en de toekomst van een voor ons relevant deel van de realiteit voor te stellen. In deze thesis is dat relevant deel van de realiteit de bedrijfseconomische context. Aangezien deze bedrijfseconomische context dynamisch — en dus inherent onstabiel — is met steeds wijzigende en slechts gedeeltelijk gespecificeerde systeemvereisten — wat flexibiliteit vereist — is een speciale aanpak noodzakelijk. Deze aanpak heet ‘Design Science’ [HMJR04] en houdt ook rekening met hoe succesvolle informatiesysteemontwerpen afhankelijk zijn van de cognitieve en sociale vaardigheden van de mensen die deze systemen gebruiken, ontwikkelen en ontwerpen. Om deze flexibiliteit en sociale en cognitieve vaardigheden te ondersteunen, gebruiken we een ontologie als basis voor het ontwerpen van de conceptuele dataen simulatiemodellen in deze doctoraatsthesis. Zo’n ontologie is een gedeelde beschrijving van het probleemdomein (bijvoorbeeld de bedrijfseconomische realiteit). Dat deze beschrijving gedeeld wordt, ondersteunt de sociale en cognitieve vaardigheden van de groep mensen die een informatiesysteem ontwerpt, omdat de beschrijving kan gebruikt worden als een referentiekader voor deze groep mensen. Daarenboven kan dit delen ervoor zorgen dat de beschrijving hergebruikt en verbeterd wordt bij opeenvolgende projecten door verschillende groepen. Dit hergebruik van de beschrijving van het probleemdomein ondersteunt dan impliciet de integratie tussen verschillende projecten, aangezien ze gebaseerd zijn op (verschillende delen van) dezelfde probleembeschrijving. De ontologie die wij in deze thesis hoofdzakelijk hanteren is de Resource- Event-Agent (REA) ontologie. Deze ontologie werd begin jaren ’80 ontwikkeld voor boekhoudinformatiesystemen, met het oog op een gedeelde dataomgeving waarin boekhouders en niet-boekhouders informatie delen over dezelfde economische gebeurtenissen — zoals aankopen, verkopen, productie. De ‘Resources’ beschrijven de producten (i.e. goederen en diensten) die verhandeld en geproduceerd worden. De ‘Events’ beschrijven de gebeurtenissen die de voorraden van deze producten veranderen. Bijvoorbeeld, een verkoop van producten vermindert de voorraad van de verkoper en vermeerdert de voorraad van de aankoper. De ‘Agents’ beschrijven de economische actoren die de goederen en diensten produceren, verkopen en aankopen. Ondertussen werd de REA-ontologie al gebruikt als basis voor boekhoudinformatiesystemen en een ISO open-edi standaard [ISO07] voor het uitwisselen van elektronische bedrijfsdocumenten, als methode voor het onderwijzen van boekhoudinformatiesystemen en nog veel meer. [GLP08] In het eerste hoofdstuk van datamodelsectie gebruiken we de REA- en UFOontologie om conceptuele datamodellen te structureren en af te bakenen zodat ze makkelijker te interpreteren zijn, voornamelijk door onervaren systeemontwerpers. De UFO (i.e. Unified Foundational Ontology) is een ontologie die speciaal werd ontworpen om conceptuele modellen te duiden. [BGHS+05] Van de gestructureerde conceptuele datamodellen wordt verwacht dat ze onervaren ontwerpers helpen conceptuele datamodellen te maken die compleet zijn en geen overbodige onderdelen bevatten. Onvolledige modellen en overbodige onderdelen zijn immers de meest voorkomende fouten die onervaren ontwerpers maken. De gestructureerde datamodellen die aan de onervaren ontwerpers worden aangeboden zijn patronen waarvan al bewezen is dat ze waardevolle oplossingen zijn voor bepaalde problemen binnen een specifieke context. Door deze patronen te structureren volgens de REA- en UFO-ontologie wordt de ontwerper verwacht sneller de overbodige en ontbrekende delen van een patroon te kunnen identificeren, naargelang van het probleem dat hij wenst op te lossen. Door de aangeboden structuur kan de ontwerper ook op zoek naar ontbrekende delen van zijn oplossing in andere patronen, die hij dan kan integreren in zijn bestaande onvolledige oplossing. Dit integreren van patronen heeft twee voordelen. Ten eerste wordt de integratie tussen systemen die (delen) van dezelfde patronen bevatten vergemakkelijkt, ten tweede wordt de kwaliteit van de modellen die werden gemaakt door onervaren informatiesysteemontwerpers verhoogd. In het tweede hoofdstuk van de datamodelsectie gebruiken we de REA-ontologie als basis voor het ontwikkelen van een conceptueel referentiedatamodel dat geschikt is om zowel productie- als transactiedata van verschillende handelspartners voor te stellen. Dat het datamodel data van verschillende handelspartners tegelijkertijd kan voorstellen, heeft als gevolg dat de integratie tussen de bedrijfssystemen van deze handelspartners sterk vergemakkelijkt wordt. Zowel het integreren van de verschillende informatiesystemen van elke individuele handelspartner (bijvoorbeeld verkoopsysteem en voorraadbeheer) als het integreren van informatiesystemen van verschillende handelspartners (bijvoorbeeld een aankoopsysteem met een verkoopsysteem) worden vergemakkelijkt. Het voorstellen van productieen transactiedata van verschillende handelspartners wordt verwezenlijkt door zowel het perspectief van de individuele handelspartners als het perspectief van een onafhankelijke derde partij expliciet in het datamodel te integreren. Door deze keuze is het datamodel geschikt om volledige waardesystemen voor te stellen. Zo’n waardesysteem bestaat uit de transacties tussen handelspartners in een waardenetwerk of toeleveringsketen (supply chain) en de bedrijfsprocessen die elk van deze handelspartners uitvoert. In het derde en laatste hoofdstuk van de datamodelsectie gebruiken we het conceptuele datamodel dat werd voorgesteld in het tweede hoofdstuk om een toepassing te ontwikkelen die het mogelijk maakt historische, huidige en toekomstige product- en geldstromen te volgen in een waardesysteem. Het gekozen voorbeeld toont hoe akkerbouwgewassen worden gebruikt voor humane consumptie en veevoeder. De dierlijke producten worden dan weer gebruikt voor humane consumptie en samen met de landbouwgewassen verwerkt in consumentenproducten. De excrementen vloeien terug naar de akkerbouw. Het beschreven waardesysteem toont hoe goederen- en geldstromen kunnen worden gevolgd bij transacties tussen handelspartners (bijvoorbeeld akkerbouwer en voedermolen) en hoe goederenstromen kunnen worden gevolgd doorheen de productieprocessen van deze handelspartners (bijvoorbeeld het verwerken van akkerbouwgewassen van verschillende herkomst in een lading veevoer). Bovendien toont de ontwikkelde toepassing dat diezelfde data kunnen worden gebruikt om de transacties tussen handelspartners weer te geven (bijvoorbeeld een akkerbouwer die graan verkoopt aan een voedermolen en daarvoor een vergoeding ontvangt). Diezelfde informatie kan dan ook gebruikt worden om geldstromen in kaart te brengen zoals gebeurt met de goederenstromen. Daarenboven wordt gedemonstreerd hoe niet alleen huidige en gewezen, maar ook hoe toekomstige transacties en goederen- en geldstromen in kaart kunnen worden gebracht (o.a. aan de hand van contracten en productieschema’s). In de levensmiddelenindustrie hebben dergelijke systemen voor het traceren van huidige en gewezen goederenstromen al hun nut bewezen wanneer gecontamineerde voedingstoffen werden aangetroffen of getransporteerd vee ziek bleek. Aan de mogelijkheden van dergelijke traceringsystemen voegen wij toe dat niet enkel de bron van de besmetting, maar ook het doel van de goederen en de geldstromen, kan worden ge¨ıdentificeerd. Hierdoor kunnen we de economische gevolgen van zo’n besmetting inschatten aan de hand van contracten en productieschema’s. Met de beschikbare informatie kunnen dan eventueel noodscenario’s worden uitgewerkt om de economische gevolgen van zo’n besmetting te beperken. Ook in andere sectoren kan zo’n traceringssysteem nuttig zijn. Zo kan het in kaart brengen van een volledig waardenetwerk voorkomen dat namaakgoederen in de reguliere handel terechtkomen, of dat geldstromen uit de reguliere economie worden gebruikt om illegale activiteiten wit te wassen of te financieren. Waar het tweede en derde hoofdstuk van de datamodelsectie REA-gebaseerde datamodellen voor de integratie van de informatiesystemen van handelspartners voorstellen, bevat de simulatiemodelsectie REA-gebaseerde simulatiemodelelementen die het toelaten bedrijfsprocesmodellen over bedrijfsgrenzen heen met elkaar te integreren zodat ook simulatiemodellen voor volledige waardesystemen kunnen worden ontwikkeld. De hoofdstukken in de datamodelsectie bevatten dus geen bedrijfsprocesmodellen, maar superstructuren die het mogelijk maken bedrijfsprocesmodellen te hergebruiken en te integreren over de grenzen van de onderneming heen. Daarenboven werden deze superstructuren zo ontworpen dat ze ook als zelfstandige elementen van simulatiemodellen voor transacties tussen handelspartners kunnen worden gebruikt. Dit betekent dan wel dat men abstractie maakt van de bedrijfsprocessen die deze transacties ondersteunen. Het eerste hoofdstuk van de simulatiemodelsectie analyseert de mogelijke configuraties (bijvoorbeeld eerst betalen dan halen, eerst halen dan betalen) voor transacties tussen handelspartners en de manier waarop deze configuraties de interne structuur van een bedrijf be¨ınvloeden. In deze analyse wordt er vooral gekeken naar het vermogen van een bedrijf om zijn activiteiten te financieren met het krediet dat handelspartners verlenen (bijvoorbeeld de betalingstermijn op facturen, voorschotten). De structuren in dit hoofdstuk worden voorgesteld als Petri-net gebaseerde workflowmodellen. Deze workflowmodellen laten toe te evalueren of een gegeven sequentie van transacties externe financiering (bijvoorbeeld een banklening) vereist of niet. Door de verschillende configuraties voor een sequentie van transacties te evalueren kan men de meest optimale (bijvoorbeeld diegene die zo min mogelijk externe financiering vereist) selecteren. Het tweede hoofdstuk van de simulatiemodelsectie bouwt voort op de modellen in het voorgaande hoofdstuk om ook statistische analyses van deze verschillende configuraties mogelijk te maken. In deze analyses hoeft men dus niet meer te vertrekken van een gegeven sequentie van transacties, maar kan men ook onzekerheid en variatie in rekening brengen. Door de REA-elementen toe te voegen aan simulatiemodelelementen, worden de capaciteiten van de huidige generatie statistische simulatiemodellen uitgebreid van het analyseren van logistieke processen naar het analyseren van volledige bedrijfsmodellen met inbegrip van de financi¨ele parameters en resultaten. In tegenstelling tot de workflowmodellen in het eerste hoofdstuk van de simulatiemodelsectie, hebben de statistische simulatiemodellen een gelaagde opbouw. De bovenste laag modelleert de transacties tussen bedrijven, de middelste laag modelleert de interne financi¨ele structuur van bedrijven en de onderste laag bevat bedrijfsprocesmodellen voor individuele bedrijfsprocessen. De gelaagde opbouw laat ons toe zowel de individuele lagen te simuleren als bedrijfsprocesmodellen in interne structuurmodellen te integreren en deze dan weer in transactiemodellen te integreren. In deze thesis ontwikkelen we dus een benadering voor het ontwikkelen en integreren van modellen binnen een bedrijfseconomische context. Deze benadering houdt in dat we conceptuele modellen ontwikkelen vanuit en toetsen aan een bedrijfseconomische ontologie. De bedrijfseconomische ontologie die we in deze thesis gebruiken is de REA-ontologie. Deze thesis toont aan dat de REA-ontologie geschikt is als basis voor het ontwikkelen en integreren van zowel conceptuele datamodellen als simulatiemodellen binnen een bedrijfseconomische context. Door het gebruik van deze benadering zouden we de bedrijfswereld niet enkel moeten kunnen uitrusten met robuustere datamodellen voor de bedrijfsinformatiesystemen die ze dagdagelijks gebruiken, maar ook met krachtigere beslissingsondersteunende hulpmiddelen die hen voorzien van de informatie die ze nodig hebben voor het evalueren en voorspellen van de prestaties van hun bedrijf. Die informatie kan dan zowel van financi¨ele (bijvoorbeeld winstmarges) als operationele (bijvoorbeeld wachttijden) aard zijn. Het evalueren kan gebeuren op basis van de data die zijn opgeslagen in de bedrijfsinformatiesystemen en het voorspellen kan gebeuren door het genereren van hypothetische data in simulatiemodellen voor toekomstige bedrijfsprocessen en omgevingsomstandigheden

    Intervention or Collaboration?:Rethinking Information and Communication Technologies for Development

    Get PDF
    Over the past decades information system developers and knowledge engineers in ICT projects in wealthy regions of the world have come to realize that technical work can only be successful when situated in a broader organizational context. However, for low-resource environments (or example rural Africa), where contextual embedding is even more demanding given the complexity of these environments, practical, context-oriented methodologies how to "do" information systems engineering are still lacking. This book gives a basic but thorough insight how to develop information systems and services for people in low resource environments, from a socio-technical, information systems engineering perspective, presenting field-validated methods that cover the complete lifecycle of information systems engineering, with emphasis on context analysis, needs assessment, use case and requirements analysis and (business) sustainability analysis. Since technical development does not go without critical reflection, this book also investigates which (tacit) assumptions affect the way technologies are implemented in poor, low-resource environments. Linking collaborative sociotechnical development with theories of complexity and social networks of innovation, this book offers a reflective and critical approach to information and communication technologies for development

    Fatias de rede fim-a-fim : da extração de perfis de funções de rede a SLAs granulares

    Get PDF
    Orientador: Christian Rodolfo Esteve RothenbergTese (doutorado) - Universidade Estadual de Campinas, Faculdade de Engenharia Elétrica e de ComputaçãoResumo: Nos últimos dez anos, processos de softwarização de redes vêm sendo continuamente diversi- ficados e gradativamente incorporados em produção, principalmente através dos paradigmas de Redes Definidas por Software (ex.: regras de fluxos de rede programáveis) e Virtualização de Funções de Rede (ex.: orquestração de funções virtualizadas de rede). Embasado neste processo o conceito de network slice surge como forma de definição de caminhos de rede fim- a-fim programáveis, possivelmente sobre infrastruturas compartilhadas, contendo requisitos estritos de desempenho e dedicado a um modelo particular de negócios. Esta tese investiga a hipótese de que a desagregação de métricas de desempenho de funções virtualizadas de rede impactam e compõe critérios de alocação de network slices (i.e., diversas opções de utiliza- ção de recursos), os quais quando realizados devem ter seu gerenciamento de ciclo de vida implementado de forma transparente em correspondência ao seu caso de negócios de comu- nicação fim-a-fim. A verificação de tal assertiva se dá em três aspectos: entender os graus de liberdade nos quais métricas de desempenho de funções virtualizadas de rede podem ser expressas; métodos de racionalização da alocação de recursos por network slices e seus re- spectivos critérios; e formas transparentes de rastrear e gerenciar recursos de rede fim-a-fim entre múltiplos domínios administrativos. Para atingir estes objetivos, diversas contribuições são realizadas por esta tese, dentre elas: a construção de uma plataforma para automatização de metodologias de testes de desempenho de funções virtualizadas de redes; a elaboração de uma metodologia para análises de alocações de recursos de network slices baseada em um algoritmo classificador de aprendizado de máquinas e outro algoritmo de análise multi- critério; e a construção de um protótipo utilizando blockchain para a realização de contratos inteligentes envolvendo acordos de serviços entre domínios administrativos de rede. Por meio de experimentos e análises sugerimos que: métricas de desempenho de funções virtualizadas de rede dependem da alocação de recursos, configurações internas e estímulo de tráfego de testes; network slices podem ter suas alocações de recursos coerentemente classificadas por diferentes critérios; e acordos entre domínios administrativos podem ser realizados de forma transparente e em variadas formas de granularidade por meio de contratos inteligentes uti- lizando blockchain. Ao final deste trabalho, com base em uma ampla discussão as perguntas de pesquisa associadas à hipótese são respondidas, de forma que a avaliação da hipótese proposta seja realizada perante uma ampla visão das contribuições e trabalhos futuros desta teseAbstract: In the last ten years, network softwarisation processes have been continuously diversified and gradually incorporated into production, mainly through the paradigms of Software Defined Networks (e.g., programmable network flow rules) and Network Functions Virtualization (e.g., orchestration of virtualized network functions). Based on this process, the concept of network slice emerges as a way of defining end-to-end network programmable paths, possibly over shared network infrastructures, requiring strict performance metrics associated to a par- ticular business case. This thesis investigate the hypothesis that the disaggregation of network function performance metrics impacts and composes a network slice footprint incurring in di- verse slicing feature options, which when realized should have their Service Level Agreement (SLA) life cycle management transparently implemented in correspondence to their fulfilling end-to-end communication business case. The validation of such assertive takes place in three aspects: the degrees of freedom by which performance of virtualized network functions can be expressed; the methods of rationalizing the footprint of network slices; and transparent ways to track and manage network assets among multiple administrative domains. In order to achieve such goals, a series of contributions were achieved by this thesis, among them: the construction of a platform for automating methodologies for performance testing of virtual- ized network functions; an elaboration of a methodology for the analysis of footprint features of network slices based on a machine learning classifier algorithm and a multi-criteria analysis algorithm; and the construction of a prototype using blockchain to carry out smart contracts involving service level agreements between administrative systems. Through experiments and analysis we suggest that: performance metrics of virtualized network functions depend on the allocation of resources, internal configurations and test traffic stimulus; network slices can have their resource allocations consistently analyzed/classified by different criteria; and agree- ments between administrative domains can be performed transparently and in various forms of granularity through blockchain smart contracts. At the end of his thesis, through a wide discussion we answer all the research questions associated to the investigated hypothesis in such way its evaluation is performed in face of wide view of the contributions and future work of this thesisDoutoradoEngenharia de ComputaçãoDoutor em Engenharia ElétricaFUNCAM

    A Sequential Control Language for Industrial Automation

    Get PDF
    Current market trends for industrial automation are the need for customizable production, shorter time to market, and powerful global competitive pressure. Based on these trends two challenges have been identified: 1) flexible production systems and 2) integration and utilization of devices and software. Applications from both process automation, manufacturing, and robotics have been considered. More flexible languages and tools are needed to get a flexible production system. The graphical programming language Grafchart, based on the IEC 61131-3 standard language Sequential Function Charts (SFC), is considered with the aim to make both the language and its implementation more flexible. In particular, new constructs have been added to the Grafchart language and modern compiler techniques are evaluated for JGrafchart, a Grafchart implementation, with focus on an extensible language implementation. A first step toward real-time execution of Grafchart applications is also taken to make it possible to use Grafchart for hard real-time control. High execution rates often reveal concurrency issues and thus execution concurrency has also been investigated. Access to more data from industrial devices and software can be used to optimize production. Architectures for factory integration have been considered as this is the foundation to connect all devices and thus address the challenge of integrating and utilizing devices and software. Service Oriented Architecture (SOA) is a flexible software design methodology widely used in IT systems and for business processes. SOA service orchestration is brought to industrial automation by integrating support for both Devices Profile for Web Services (DPWS) and OPC Unified Architecture (OPC UA) in JGrafchart. Looking further, SOA 2.0 is event driven and features extremely loose coupling between components. An architecture based on SOA 2.0 where it is easy to integrate any device or software, in particular legacy devices with limited knowledge and capabilities, has been developed with focus on service choreography in industrial manufacturing. Another step toward real-time execution of Grafchart applications is integrated support for the high performance communication protocol LabComm. Additionally, it is investigated how Grafchart can be connected to Functional Mock-up Interface (FMI) for co-simulation to further address the shorter time to market trend by introducing simulation support. The PID controller is the most common controller for industrial automation. A PID implementation has been added to a Grafchart library and a flaw with the PID algorithm has been discovered. The problem occurs for PID controllers with a derivative part when the process value saturates. The derivative part then backs off which leads to undesired changes in the control signal. This issue has been analyzed and a solution to the problem is proposed

    Root, Tuber and Banana Food System Innovations

    Get PDF
    This open access book describes recent innovations in food systems based on root, tuber and banana crops in developing countries. These innovations respond to many of the challenges facing these vital crops, linked to their vegetative seed and bulky and perishable produce. The innovations create value, food, jobs and new sources of income while improving the wellbeing and quality of life of their users. Women are often key players in the production, processing and marketing of roots, tubers and bananas, so successful innovation needs to consider gender. These crops and their value chains have long been neglected by research and development, hence this book contributes to filling in the gap. The book features many outcomes of the CGIAR Research Program in Roots, Tubers and Banana (RTB), which operated from 2012-21, encompassing many tropical countries, academic and industry partners, multiple crops, and major initiatives. It describes the successful innovation model developed by RTB that brings together diverse partners and organizations, to create value for the end users and to generate positive economic and social outcomes. RTB has accelerated the scaling of innovations to reach many end users cost effectively. Though most of the book’s examples and insights are from Africa, they can be applied worldwide. The book will be useful for decision makers designing policies to scale up agricultural solutions, for researchers and extension specialists seeking practical ideas, and for scholars of innovation
    • …
    corecore