Organisatie van geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren : literatuurstudie en internationaal overzicht

INTRODUCTIE: In de laatste decennia van de vorige eeuw werden er in de Westerse landen belangrijke hervormingen ingezet in de sector van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In de GGZ voor volwassenen kwam er geleidelijk een model van “balanced care” (“gebalanceerde zorg”) op de voorgrond: een diversiteit aan diensten biedt de zorg zo kort mogelijk bij de eigen leefwereld van de patiënt aan, en enkel indien nodig in een instelling. Tegelijkertijd moet men ook een vlotte en naadloze overgang van de ene dienst naar de andere garanderen. Geestelijke gezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren zijn niet onfrequent. De WGO (Wereldgezondheidsorganisatie) schat de prevalentie in Westerse landen op ongeveer 20%. Ongeveer 5% zou een klinische tussenkomst nodig hebben. De sector van GGZ voor kinderen en jongeren is pas veel later ontstaan dan deze van de volwassenen, en kent een andere zorgstructuur. Toch dringen de hierboven geschetste hervormingsprincipes ook hier door. Bovendien dient zorg voor kinderen en jongeren vaak over de grenzen van de GGZ sector heen te gebeuren, bijvoorbeeld door de huisarts of kinderarts, en komen veel problemen bij kinderen en jongeren voor het eerst aan het licht buiten de zorgsector, zoals op school. GGZ voor kinderen en jongeren dient dan ook deze zogenaamde “belendende sectoren” mee te betrekken: welzijnswerk, justitie, gehandicaptenzorg, onderwijs. DOELSTELLING: De doelstelling van dit rapport is om kennis bijeen te brengen over organisatorische en financieringsaspecten van GGZ voor kinderen en jongeren, en dit in het licht van de hierboven geschetste context. De specifieke therapie-inhoud blijft buiten beschouwing. Het rapport bestaat uit twee delen: een overzicht van de literatuur en van de organisatie van GGZ voor kinderen en jongeren in België en drie andere landen. Dit rapport formuleert nog geen voorstellen voor de zorgorganisatie in België. Voor dit proces zullen Belgische stakeholders betrokken worden. Het resultaat hiervan zal beschreven worden in een afzonderlijk rapport. METHODE: Zowel voor het literatuuronderzoek als voor het internationale overzicht werd gezocht in databases met peer-reviewed publicaties en in de grijze literatuur. In het literatuuronderzoek werden naast vergelijkend onderzoek ook descriptieve studies en kwalitatief onderzoek geïncludeerd. Voor het internationaal overzicht werd de beschikbare literatuur aangevuld met gegevens van lokale informanten. MODELLEN VAN ZORGORGANISATIE: Dit rapport legt de focus op de meest geciteerde modellen, en die modellen waarvoor er vergelijkend onderzoek gebeurde. De twee meest geciteerde modellen in de literatuur zijn het WGO-model en het Systems of care model. Beide zijn vrij algemeen en vragen verdere uitwerking door het land of de regio die GGZ voor kinderen en jongeren wil implementeren. De meeste vergelijkende studies zijn wel gekenmerkt door talrijke methodologische beperkingen zoals onduidelijke inclusiecriteria, onduidelijke uitkomstmaten of kleine steekproeven. INTERNATIONAAL OVERZICHT: Om redenen van haalbaarheid werd gekozen om dit deel te beperken tot België, Nederland, Canada (British Columbia) en Engeland. De selectie vertrok van een long-list waarop vervolgens een aantal selectiecriteria werden toegepast. CONCLUSIE: Het belang van een nationaal/regionaal beleid voor kinder- en jeugd GGZ, geconcretiseerd in een duidelijk plan, is al langer bekend. Toch is de literatuur over organisatiemodellen binnen kinder- en jeugd GGZ weinig richtinggevend voor beleidsmakers. De twee belangrijkste modellen die in de literatuur aangetroffen werden geven enkel grote beleidslijnen van algemene aard aan. Bovendien zijn de wetenschappelijke studies in dit domein van beperkte kwaliteit en blijft een groot deel van de beleidsvraagstukken niet of onvoldoende onderzocht. Wel kan men uit het onderzoek ivm. het Systems of care besluiten dat de overheid niet enkel een betere zorgorganisatie en –coordinatie dient te stimuleren. Zij dient ook het ontwikkelen en verspreiden van doelmatige therapeutische concepten te bevorderen. Het onderzoek ivm. preventie en behandeling van angststoornissen via scholen toont aan dat men moet durven zoeken naar oplossingen in samenwerking met andere sectoren buiten de gezondheidszorg. In de bestudeerde landen gaan de hervormingen uit van theoretische denkkaders die gebaseerd zijn op belangrijke ethische principes en waarden; deze overlappen in belangrijke mate tussen de verschillende landen. Echter, bij het praktisch realiseren van dit denkkader ondervindt men talrijke moeilijkheden, en in een aantal gevallen mislukt men in de vooropgestelde doelstellingen. Over het daadwerkelijke resultaat van de gevoerde hervormingen zijn er meestal weinig harde gegevens. Wellicht kan men pas tot een positief resultaat komen als zowel klinische, organisatorische, als financiële aspecten alle tegelijk aangepakt worden; en als ook de eigenheid van elk van de betrokken sectoren daarbij niet uit het oog verloren wordt. In de volgende faze van deze studie zullen samen met de Belgische stakeholders voorstellen voor hervormingen geformuleerd worden. De resultaten hiervan worden afzonderlijk gepubliceerd

Coordination in Business Process Offshoring

We investigate coordination strategies in the remote delivery of business services (i.e. Business Process Offshoring). We analyze 126 surveys of offshored processes to understand both the sources of difficulty in the remote delivery of services as well as how organizations overcome these difficulties. We find that interdependence between offshored and onshore processes can lower offshore process performance. Investment in coordination mechanisms such as modularity, ongoing communication and generating common ground across locations ameliorate the performance impact of interdependence. In particular, we are able to show that building common ground – knowledge that is shared and known to be shared- across locations is a coordination mechanism that is distinct from building communication channels or modularising processes. Our results also suggest the firms may be investing less in common ground than they should.Coordination; offshoring; modularity; common ground; interdependence

The Mirroring Hypothesis: Theory, Evidence and Exceptions

The mirroring hypothesis predicts that the organizational patterns of a development project (e.g. communication links, geographic collocation, team and firm co-membership) will correspond to the technical patterns of dependency in the system under development. Scholars in a range of disciplines have argued that mirroring is either necessary or a highly desirable feature of development projects, but evidence pertaining to the hypothesis is widely scattered across fields, research sites, and methodologies. In this paper, we formally define the mirroring hypothesis and review 102 empirical studies spanning three levels of organization: within a single firm, across firms, and in open community-based development projects. The hypothesis was supported in 69% of the cases. Support for the hypothesis was strongest in the within-firm sample, less strong in the across-firm sample, and relatively weak in the open collaborative sample. Based on a detailed analysis of the cases in which the mirroring hypothesis was not supported, we introduce the concept of actionable transparency as a means of achieving coordination without mirroring. We present examples from practice and describe the more complex organizational patterns that emerge when actionable transparency allows designers to 'break the mirror.'Modularity, innovation, product and process development, organization design, design structure, organizational structure, organizational ties

The Tacit Knowledge Problem in Multinational Corporations: Japanese and US Offshore Knowledge Incubators

This paper examines the ‘cognitive’ and ‘societal’ aspects of the tacit knowledge transfer problem in MNCs. Based on a comparative analysis of the overseas R&D labs of US and Japanese MNCs in the UK, it examines how home-based models of learning influence MNCs’ transnational social spaces for learning and their capabilities to address the tacit knowing problem. It illustrates how the US professional ‘networks of practice’ (NoP) and the Japanese organizational ‘communities of practice’ (CoP) approaches to transnational learning unfold in practice. It also examines how divergence between home and host country institutions governing knowledge production inhibits cross-societal tacit knowing.comparative thinking; tacit knowledge; knowledge transfer in MNCs; innovation and R&D; organizational learning; communities of practice

Measures of Pleasures

Measuring culture originated in cultural anthropology, but all social sciences contributed to comparative cultural studies. Tracing critical approaches towards a measurement of cultural values one is bound to strip the biases and stereotypes bare and to invade numerous academic fiefs. Hofstede defined interdisciplinary cultural dimensions but failed to anchor studying of culture's consequences in the academia. Measuring culture (rituals, patterns, business recipes, symbols, standards) we end up measuring values and competence in management of knowledge and skills, of norms and behaviours, cutting many corners of established disciplines. Demanding, but should we fail to do so, our cross-cultural experiment with the European integration could result in the corrosion of character and bowling alone.integration;knowledge management;bias;cross-cultural measurements;learning standardscomparing values

Is Trust Always Better than Distrust? The Potential Value of Distrust in Newer Virtual Teams Engaged in Short-term Decision-Making

The debate on the benefits of trust or distrust in groups has generated a substantial amount of research that points to the positive aspects of trust in groups, and generally characterizes distrust as a negative group phenomenon. Therefore, many researchers and practitioners assume that trust is inherently good and distrust is inherently bad. However, recent counterintuitive evidence obtained from face-to-face (FtF) groups indicates that the opposite might be true; trust can prove detrimental, and distrust instrumental, to decision-making in groups. By extending this argument to virtual teams (VTs), we examined the value of distrust for VTs completing routine and non-routine decision tasks, and showed that the benefits of distrust can extend to short-term VTs. Specifically, VTs seeded with distrust significantly outperformed all control groups in a non-routine decision-making task. In addition, we present quantitative evidence to show that the decision task itself can significantly affect the overall levels of trust/distrust within VTs. In addition to its practical and research implications, the theoretical contribution of our study is that it extends to a group level, and then to a VT setting, a theory of distrust previously tested in the psychology literature in the context of completing non-routine and routine decision tasks at an individual level

London Creative and Digital Fusion

date-added: 2015-03-24 04:16:59 +0000 date-modified: 2015-03-24 04:16:59 +0000date-added: 2015-03-24 04:16:59 +0000 date-modified: 2015-03-24 04:16:59 +0000The London Creative and Digital Fusion programme of interactive, tailored and in-depth support was designed to support the UK capital’s creative and digital companies to collaborate, innovate and grow. London is a globally recognised hub for technology, design and creative genius. While many cities around the world can claim to be hubs for technology entrepreneurship, London’s distinctive potential lies in the successful fusion of world-leading technology with world-leading design and creativity. As innovation thrives at the edge, where better to innovate than across the boundaries of these two clusters and cultures? This booklet tells the story of Fusion’s innovation journey, its partners and its unique business support. Most importantly of all it tells stories of companies that, having worked with London Fusion, have innovated and grown. We hope that it will inspire others to follow and build on our beginnings.European Regional Development Fund 2007-13

Contextual factors, knowledge processes and performance in global sourcing of IT services: An investigation in China

Copyright @ 2011, IGI Global. Copying or distributing in print or electronic forms without written permission of IGI Global is prohibited. Reuse of this article has been approved by the publisher.In this paper, the authors explore the influences of two major contextual factors—supplier team members’ cultural understanding and trust relationship—on knowledge processes and performance in global sourcing of IT services. The authors discuss a joint investigation conducted by a cross-cultural research team in China. Cultural understanding is measured by individualism with guanxi and mianzi, two Chinese cultural concepts, and trust relationship is measured by adjusting trust, a notion reflecting the uniqueness of the Chinese people. Knowledge processes are characterized by knowledge sharing. Performance is measured by the outcomes of global sourcing, which is represented by product success and personal satisfaction. Data are collected in 13 companies in Xi’an Software Park, with 200 structured questionnaires distributed to knowledge workers. The results of quantitative data analysis indicate that cultural understanding influences trust relationship greatly, as well as knowledge sharing and performance in global sourcing of IT services. Trust relationship significantly impacts knowledge sharing, whereas trust relationship and knowledge sharing have no impact on performance. This study suggests that special aspects of the Chinese context have significant direct impacts on knowledge processes while no direct and immediate impacts on performance in global sourcing of IT services.National Natural Science Foundation of China, Program for Humanity and Social Science Research, Program for New Century Excellent Talents in University in China and Brunel University's Research Development Fund