90 research outputs found
Paediatric and adult congenital cardiology education and training in Europe
Background:Limited data exist on training of European paediatric and adult congenital cardiologists.Methods:A structured and approved questionnaire was circulated to national delegates of Association for European Paediatric and Congenital Cardiology in 33 European countries.Results:Delegates from 30 countries (91%) responded. Paediatric cardiology was not recognised as a distinct speciality by the respective ministry of Health in seven countries (23%). Twenty countries (67%) have formally accredited paediatric cardiology training programmes, seven (23%) have substantial informal (not accredited or certified) training, and three (10%) have very limited or no programme. Twenty-two countries have a curriculum. Twelve countries have a national training director. There was one paediatric cardiology centre per 2.66 million population (range 0.87–9.64 million), one cardiac surgical centre per 4.73 million population (range 1.63–10.72 million), and one training centre per 4.29 million population (range 1.63–10.72 million population). The median number of paediatric cardiology fellows per training programme was 4 (range 1–17), and duration of training was 3 years (range 2–5 years). An exit examination in paediatric cardiology was conducted in 16 countries (53%) and certification provided by 20 countries (67%). Paediatric cardiologist number is affected by gross domestic product (R = 0.41).Conclusion:Training varies markedly across European countries. Although formal fellowship programmes exist in many countries, several countries have informal training or no training. Only a minority of countries provide both exit examination and certification. Harmonisation of training and standardisation of exit examination and certification could reduce variation in training thereby promoting high-quality care by European congenital cardiologists
Исследования функциональности и состояния защитных сооружений ГО г. Юрги
Immunogenetics and cellular immunology of bacterial infectious disease
Staphylococcus aureus Host Cell Invasion and Virulence in Sepsis Is Facilitated by the Multiple Repeats within FnBPA
Entry of Staphylococcus aureus into the bloodstream can lead to metastatic abscess formation and infective endocarditis. Crucial to the development of both these conditions is the interaction of S. aureus with endothelial cells. In vivo and in vitro studies have shown that the staphylococcal invasin FnBPA triggers bacterial invasion of endothelial cells via a process that involves fibronectin (Fn) bridging to α5β1 integrins. The Fn-binding region of FnBPA usually contains 11 non-identical repeats (FnBRs) with differing affinities for Fn, which facilitate the binding of multiple Fn molecules and may promote integrin clustering. We thus hypothesized that multiple repeats are necessary to trigger the invasion of endothelial cells by S. aureus. To test this we constructed variants of fnbA containing various combinations of FnBRs. In vitro assays revealed that endothelial cell invasion can be facilitated by a single high-affinity, but not low-affinity FnBR. Studies using a nisin-inducible system that controlled surface expression of FnBPA revealed that variants encoding fewer FnBRs required higher levels of surface expression to mediate invasion. High expression levels of FnBPA bearing a single low affinity FnBR bound Fn but did not invade, suggesting that FnBPA affinity for Fn is crucial for triggering internalization. In addition, multiple FnBRs increased the speed of internalization, as did higher expression levels of FnBPA, without altering the uptake mechanism. The relevance of these findings to pathogenesis was demonstrated using a murine sepsis model, which showed that multiple FnBRs were required for virulence. In conclusion, multiple FnBRs within FnBPA facilitate efficient Fn adhesion, trigger rapid bacterial uptake and are required for pathogenesis
Adult congenital heart disease training in Europe:current status, disparities and potential solutions
Objectives:This study aimed to determine the status of training of adult congenital heart disease (ACHD) cardiologists in Europe.Methods:A questionnaire was sent to ACHD cardiologists from 34 European countries.Results:Representatives from 31 of 34 countries (91%) responded. ACHD cardiology was recognised by the respective ministry of Health in two countries (7%) as a subspecialty. Two countries (7%) have formally recognised ACHD training programmes, 15 (48%) have informal (neither accredited nor certified) training and 14 (45%) have very limited or no programme. Twenty-five countries (81%) described training ACHD doctors 'on the job'. The median number of ACHD centres per country was 4 (range 0-28), median number of ACHD surgical centres was 3 (0-26) and the median number of ACHD training centres was 2 (range 0-28). An established exit examination in ACHD was conducted in only one country (3%) and formal certification provided by two countries (7%). ACHD cardiologist number versus gross domestic product Pearson correlation coefficient=0.789 (p<0.001).Conclusion: Formal or accredited training in ACHD is rare among European countries. Many countries have very limited or no training and resort to 'train people on the job'. Few countries provide either an exit examination or certification. Efforts to harmonise training and establish standards in exit examination and certification may improve training and consequently promote the alignment of high-quality patient care
Human endothelial cells, bacteria and monocytes in S. aureus endocarditis: cellular interaction analysis in vitro
Infectieuze endocarditis (IE) gaat gepaard met ernstige complicaties en blijft nog steeds een klinische en diagnostische uitdaging. Resultaten voorgesteld in deze thesis beschrijven het endotheliale activatieproces, dat door S. aureus geïnitieerd wordt, één van de belangrijkste spelers in het veroorzaken van acute hartklepdeficiëntie.. Wij hebben nagegaan in welke mate fibronectine-bindende eiwitten van S. aureus verantwoordelijk zijn voor de adhesie van bacteriën aan endotheelcellen (EC). Vooreerst is de rol van FnBPs beschreven in het veroorzaken van een reeks pro-inflammatoire endotheliale reacties, dewelke resulteren in leukocytaccumulatie op endotheel, celbeschadiging en fibrinevorming. Door gebruik te maken van recombinante lactococci, die de membranaire staphylococcus molecules FnBPA en FnBPB tot expressie brengen, hebben we een zeer efficiënt inoculum-afhankelijk EC-infectiepatroon kunnen induceren in de resulterende stammen. Dit proces ging samen met EC-activatie, gemeten aan de hand van een opmerkelijke verhoging van de membraanexpressie van ICAM-1 en VCAM-1, alsook van de secretie van IL-8 en IL-6. De FnBPA-geïnduceerde membraanexpressie van ICAM-1 en VCAM-1 was vergelijkbaar met deze bekomen na stimulatie door IL-1, een krachtige inductor van endotheliale proinflammatoire reacties.FnBPA-positieve L. lactis induceerde eveneens een prominente weefselfactor-afhankelijke endotheelcel-gemedieerde stollingsreactie, d.m.v. verhoogde TF-antigeenspiegels en factor Xa activering. Daarenboven veroorzaakte FnBPA monocyt-adhesie, die samenviel met een significante toename van de hoeveelheid gevormd FXa.De ClfA-positieve L.lactis stam vertoonde een lage probabiliteit van endotheelcelinfectie, zonder aanleiding te geven tot endotheelcelactivatie. Uit deze bevindingen konden we besluiten dat S. aureus FnBP s, doch niet ClfA, in staat zijn om invasiviteit en pathogeniciteit te verlenen aan niet-pathogene L. lactis micro-organismen, hetgeen er op wijst dat bacterie-endotheelcelinteracties - bewerkstelligd door deze adhesie-molecules - voldoende zijn om inflammatie alsook procoagulante activiteit uit te lokken in geïnfecteerde endotheellocaties. Verder onderzoek was gericht op de bijdrage van enkelvoudige of gecombineerde FnBPA subdomeinen (A, B, C of D) op de bacterie-endothelelcelinteractie. Door gebruik te maken van een grote bibliotheek van enkelvoudige L. lactis-geëxprimerende FnBPA (sub)domeinen, al dan in combinatie, hebben we aangetoond dat domeinen met Fn-bindende activiteit nodig, doch voldoende waren om typische EC-reacties uit te lokken. FnBPA subdomeinen CD (aa 604-77) of A4+16 (aa 432-559) zijn betrokken in bacteriële adhesie aan ECs, hetgeen correleert met de mogelijkheid van deze fragmenten om een uitgesproken stijging te bewerksteligen in EC-membraaanexpressie van ICAM-1 en VCAM-1 en van de secretie van het chemokine IL-8, zowel als van een opgereguleerde weefselfactor-afhankelijke endotheelcel-gemedieerde stollingsinductie. Daarenboven tonen onze data dat één enkele Fn-bindende module volstaat voor maximale stimulatie van endotheliale en procoagulante responsen.Samengevat leveren deze bevindingen bijkomende inzichten in de rol die S. aureus FnBPA speelt in het vergemakkelijken van EC activatieprocessen. Onze resultaten belichtten de rol van tandem-gerepeteerde Fn-bindende modules, die geëxprimeerd kunnen worden, ofwel alleen of in combinatie, tijdens infectie en activatie van ECs. In het laatste deel van de thesis werden onze bevindingen doorgetrokken naar een endocarditis-model, met een invalshoek van weefselmodellering. Nieuwe therapeutische strategieën hebben immers als doel om de - aan klepvervanging geassocieerde - risicofactoren te minimaliseren en om de bio-compatibiliteit te verbeteren, dit via de constructie van autologe matrix-gebaseerde weefselengineering van hartkleppen. De interactie tussen deze matrices en bacteriën is tot op heden niet gekend, maar de potentiële rol van deze nieuw-gebouwde hartkleppen - en vooral hun matrix in het uitlokken van endovasculaire infecties -, lijkt belangrijk. Daarom hebben we de invloed van fibrine en collageen-gel matrix vergeleken op de bacterie-endothelcel interactie na contact met S. aureus, S. epidermidis en Streptococcus sanguis. De resultaten lieten zien dat S. aureus in hoge mate in staat is om endotheelcellen te infecteren, wanneer deze gekweekt worden op fibrine of collageen. Daartegenover staat dat S. aureus adhesie aan ECs significant lager uitvalt, wanneer endotheelcellen uitgeplaat werden, rechtstreeks op niet-gecoate weefselcultuurplaten. Infectie van ECs met S. sanguis en S. epidermidis was eerder beperkt en vertoonde geen verschil voor ECs op de drie oppervlakken. De bacteriële adhesie was vergelijkbaar voor beide gel-matrices en resulteerde in endotheliale proinflammatoire en procoagulante activering. We vonden een belangrijke EC-activering met markante expressie van ICAM-1 en VCAM-1, na S. aureus infectie, in vergelijking met de lage toename van EC-activering, na stimulatie door S. sanguis en S. epidermidis . De onderzoeksresultaten toonden geen verschil tussen fibrine- en collageengel, doch vergeleken met resultaten bekomen voor endotheelcellen, gekweekt op niet-gecoate cultuurplaten, werd een verlaagde monocyt-gemedieerde procoagulante activiteit waargenomen, ondanks een onveranderde monocytadhesie. Opregulering van anticoagulante cascades, zoals de productie van TFPI (Tissue Factor Pathway Inhibitor) of IL-10 zijn eveneens mogelijk.Dit onderzoek wijst dus op het belang van het type matrix als inductor van pathways, die leiden tot inflammatie, weefselschade en fibrine-afzetting, ter hoogte van geïnfecteerde endovasculaire lesies. Samengevat, verhoogt deze thesis onze inzichten in essentiële aspecten van bacteriële en cellulaire interacties in de vroege pathogenese van S. aureus geïnduceerde endocarditis. Voor de ontwikkeling van anti-adhesieve behandelings-strategieën, zijn deidentificatie van FnBPA als een centrale membraanmolecule en de bevinding dat ten minste één Fn-bindend domein nodig is, doch tevens volstaat om endotheelcellen te infecteren en, terzelfdertijd, proinflammatoire en procoagulante fenotypes uit te lokken, fundamenteel.status: publishe
- …