870 research outputs found
Perkpolder Westelijke Perkpolder. Gemeente Hulst. Archeologisch Bureauonderzoek
In opdracht van Perkpolder Beheer bv heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in mei-juni 2013 een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Westelijke Perkpolder te Perkpolder, gemeente Hulst. Het te onderzoeken plangebied ligt direct ten westen van de voormalige veerhaven en heeft een oppervlakte van circa 125 hectare. Dit onderzoek werd uitgevoerd in het kader van de eerste herziening van het bestemmingsplan voor het plangebied. De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen van de opdrachtgever om ter plaatse van het plangebied een krekenlandschap te realiseren met daarin deeltijdwoningen (zie Afbeelding 5en 6). Naast deze woningen wordt ook een golfcourt gerealiseerd in het nieuw aangelegde krekenlandschap. Hiertoe zullen delen van het gebied (beperkt) worden afgegraven en andere delen worden opgehoogd. Het noordelijke deel van het plangebied wordt opgehoogd tot het niveau van de huidige zeedijk. In het zuidelijke deel worden ook waterpartijen uitgegraven. Deze planvorming kadert in het groter geheel van de herinrichting van de voormalige veerhaven van Perkpolder. Op het voormalig Veerplein komen op een verhoogd gedeelte 250 woningen, een luxe hotel/restaurant, conferentiefaciliteiten en een wellnesscentrum. De huidige veerhaven zal tot jachthaven worden omgebouwd. In het buitendijkse deel aan de oostkant van Perkpolder komt een 75 hectare groot natuurgebied met schorren en slikken.
Op basis van de resultaten van het Bureauonderzoek werd een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kan gesteld worden dat:
- Enkel in de uiterst zuidoostelijke hoek van de polder sprake is van een ́traditionele ́ geologische gelaagdheid: Kom- en wadafzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Duinkerke 3a) op Hollandveen op Afzettingen van het Laagpakket van Wormer op Pleistoceen dekzand (Laagpakket van Wierden). Dit houdt in dat hier op de diverse niveaus, indien deze lagen niet geërodeerd zijn, een lage tot hoge verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd.
- Het overgrote deel van de polder bestaat echter uit geulafzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Duinkerke 3a). Dit betekent dat alle oudere geologische lagen zijn weg geërodeerd door de diepreikende geulafzettingen. Daardoor vervalt ook de verwachting voor alle oudere perioden. Onderzoek in de directe omgeving heeft aangetoond dat de top van de geulafzettingen is afgezet rond circa 1200. Nadien werd de polder ook ingedijkt en ontgonnen, onder meer vanuit het ten zuiden van het plangebied gelegen uithof ‘Noordhof’. Dit betekent dat een hoge archeologische verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen vanaf de Late Middeleeuwen. Dergelijke vindplaatsen bevinden zich direct onder de huidige bouwvoor. Op enkele kaarten vanaf de 17de eeuw zijn boederijcomplexen aangeduid. Drie langs de huidige Perkweg en één in de noordoostelijke hoek, net ten zuiden van de Zeedijk. Twee van de boerderijen langs de Perkweg bestaan nu nog en gaan in oorsprong dus terug minimaal tot de 17de eeuw. Hierbij kan niet uitgesloten worden dat deze laatmiddeleeuwse voorgangers hebben. De ligging van deze complexen worden in Bijlage 1 en 2 achter in dit rapport weergegeven.
Samengevat bestaat de archeologische verwachting binnen de het plangebied dus voornamelijk voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in de top van de afzettingen van het Laagpakket van Walcheren, direct onder het huidige maaiveld.
Conform de huidige planvorming wordt slechts in beperkte delen van het plangebied daadwerkelijk verstoord/gegraven. In het grootste deel wordt het maaiveld aanzienlijk opgehoogd. In het Bureauonderzoek is de gehele polder een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de Late Middeleeuwen toegekend. Deze verwachting kan enkel bevestigd, dan wel ontkracht, worden door het uitvoeren van extensief veldonderzoek. Ten behoeve van het vaststellen van het bestemmingsplan is het echter niet noodzakelijk dit veldonderzoek (nu reeds) uit te voeren. De meest wenselijke optie lijkt dan ook om de hoge archeologische verwachting in het bestemmingsplan te vertalen in een dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’.
Dit betekent dat uiteindelijk enkel daar waar uiteindelijk zal gaan verstoord worden (bij het aanvragen van de Omgevingsvergunning) een onderzoeksverplichting zal worden opgelegd
Westdorpe, Autrichepolder, Glastuinbouw kavels 1-2 Westdorpe, Autrichepolder, Glastuinbouw kavels 1-2. Gemeente Terneuzen. Een Archeologische Begeleiding protocol Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven
Tussen januari en mei 2014 werd een Archeologische Begeleiding (protocol Proefsleuven) uitgevoerd binnen het plangebied Autrichepolder glastuinbouw (kavels 1 en 2) te Westdorpe, gemeente Terneuzen. In het kader van de ontwikkeling van het terrein ten behoeve van glastuinbouw werd de weginfrastructuur aangepast, de bouwkavels uitgevlakt door middel van ophoging of afgraving en drie waterbassins gegraven. De graafwerkzaamheden op de locaties waarbij verstoringen dieper reikten dan 0,50 meter beneden maaiveld zijn uitgevoerd onder archeologische begeleiding. In totaal werden zes locaties onderzocht, namelijk de aanleg van bermsloten aan de noord- en zuidzijde van de nieuwe Autricheweg, de zuidelijke bermsloot aan de noordzijde van de Axelsestraat en de aanleg van drie waterbassins. In totaal werd circa 2,4 hectare onderzocht.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling en gebruik van het landschap vanaf het Mesolithicum. Tijdens het onderzoek is geen paleosol aangetroffen waarin mogelijke vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum kunnen worden aangetroffen. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn vuursteenvondsten uit het Mesolithicum gedaan. Er zijn geen andere sporen aangetroffen uit deze periode. In het Neolithicum maakt het onderzoeksgebied uit van een bebost landschap met en (lokaal) redelijk open karakter. Aan de uiterste zuidzijde van het onderzoeksgebied is een concentratie haardkuilen aangetroffen, die op basis van 14C-datering gedateerd zijn tussen het Midden en Laat Neolithicum. De begrenzing van deze vindplaats is aan de oost- en zuidzijde buiten de onderzoekslocatie gelegen. In de Late Middeleeuwen zijn de onderzoekslocaties buiten de bebouwing van Oud- Westdorpe gelegen. In de werkputten is enkel de middeleeuwse akkerlaag, enkele kuilen en één hooimijt aangetroffen. Als gevolg van grote overstromingen in de 15de en 16de eeuw diende het gebied ontwaterd te worden. Getuigen hiervan zijn de vele greppels die haaks georiënteerd zijn op grotere geulen. Aan het einde van de 16de eeuw wordt het gebied volledig overstroomd. Historische bronnen vermelden dat in 1586 Oud-Westdorpe definitief verlaten werd. Aan het begin van de 17de eeuw wordt het gebied opnieuw ingepolderd. Hierna is het gebied opnieuw in gebruik als landbouwgebied.
Het onderzoek wees uit dat de verwachting voor het Mesolithicum, Neolithicum en Late Middeleeuwen kon worden bevestigd. De sporen in werkputten 1 tot en met 3 zijn volledig afgewerkt. De sporen aangetroffen op de bodem van de bassins (werkputten 4 tot en met 6) zijn bewaard vanaf het vlak op een diepte van circa 1,50 meter beneden maaiveld (circa 0,20 meter –NAP) (zie afbeelding 38).
Ter hoogte van werkput 6 kunnen in de directe omgeving van de werkput sporen en/of vuursteen worden aangetroffen die dateren tussen het Mesolithicum en het Laat Neolithicum, indien de bodem niet verstoord is en de E-horizont nog aanwezig is. Deze horizont kan worden aangetroffen vanaf circa 0,80 meter beneden maaiveld. Binnen het gehele plangebied kunnen archeologische waarden worden aangetroffen die dateren uit de Late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd (vóór einde van de 16de eeuw). Het betreffen voornamelijk greppels, kuilen en mogelijk dierbegravingen. Deze sporen kunnen worden aangetroffen onder de middeleeuwse cultuurlaag vanaf circa 0,50 meter beneden maaiveld (0,28 meter +NAP)
Hoedekenskerke Nieuwe Natuur, Moertjesdijk, Vrouwenweg, Zee- en Inlaagdijk Hoedekenskerke, Nieuwe Natuur, Moertjesdijk, Vrouwenweg, Zee- en Inlaagdijk. Gemeente Borsele. Een Archeologische Begeleiding (protocol Opgraven)
Tussen september en oktober 2014 werd een Archeologische Begeleiding (protocol Opgraven) uitgevoerd binnen het plangebied Nieuwe Natuur te Hoedekenskerke, gemeente Borsele. In het kader van de aanleg van het natuurontwikkelingsproject “Nieuwe Natuur Hoedekenskerke” zijn kreekzones aangelegd, nieuwe kavelssloten uitgegraven en nieuwe watergangen aangelegd.
Op basis van verscheidene archeologische vooronderzoeken, uitgevoerd tussen 2008 en 2013, werden binnen het plangebied 4 zones afgebakend. Binnen deze zones werden archeologische vindplaatsen verwacht vanaf 0,50 meter beneden maaiveld. Op basis van het vooronderzoek gold een verwachting op het aantreffen van vindplaatsen op het niveau van het Hollandveen Laagpakket en Laagpakket van Walcheren. In de top van het Hollandveen gold een verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de IJzertijd en Romeinse Tijd, mits deze intact is. In de top van het Laagpakket van Walcheren gold een verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.
Tijdens het onderzoek zijn in het noordelijke deel van het plangebied vier locaties onderzocht. Binnen deze locaties zijn langs de huidige Vrouwenweg resten aangetroffen van de bermsloot langs de voormalige Platte Weg. Daarnaast zijn verspreid over de verschillende onderzoekslocaties greppels en kuilen aangetroffen. In de top van het Laagpakket van Walcheren betroffen het perceelsgreppels en losse kuilen daterend tussen de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op het niveau van het Hollandveen Laagpakket betroffen het moerneringskuilen en -greppels eveneens daterend tussen de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.
De verwachting voor het Hollandveen kon tijdens het onderzoek niet worden bevestigd. Wel kon worden vastgesteld dat het gebied in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd intensief werd afgegraven voor veenwinning. Binnen de vier onderzoekslocaties bestond een verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze verwachting werd bevestigd, maar in de vorm van greppels en losse kuilen.
De verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de IJzertijd en Romeinse Tijd dient voor het noordelijke deel van het plangebied te worden bijgesteld naar een lage verwachting. Tijdens het onderzoek kon worden vastgesteld dat het gebied intensief werd gebruikt voor veenwinning. Hierdoor is het niveau van het Hollandveen Laagpakket sterk verstoord. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kan worden gehandhaafd. Binnen dit deel van het plangebied kunnen archeologische sporen worden aangetroffen van moernering. Dit betekent dat naast kuilen en greppels ook eventuele ovens van het verwerken van het veen kunnen worden aangetroffen.
Archeologische resten kunnen worden aangetroffen onder de bouwvoor in de top van het Laagpakket van Walcheren. De top van het Laagpakket van Walcheren bevindt zich tussen 0,50 en 0,70 meter beneden maaiveld (0,82 en 0,90 meter -NAP)
Bruinisse Korte Ring 10 Bruinisse, Korte Ring 10. Gemeente Schouwen - Duiveland. Opgraven – variant Archeologische Begeleiding
Naar aanleiding van een vondstmelding (archisnummer 4587325100) op 6 februari bij de sloop- en graafwerkzaamheden ten behoeve van nieuwbouw is tussen 19 en 28 februari 2018 door Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed een Opgraving variant Archeologische Begeleiding uitgevoerd binnen het plangebied Korte Ring 10 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland.
Tijdens het onderzoek werden verschillende graven van een kerkhof uit de Nieuwe Tijd vastgesteld tussen 0,70 en 1,00 meter beneden maaiveld (0,00 en 0,30 meter -NAP). Het kerkhof bevatte maximaal twee lagen begravingen. De graven bevatten menselijke resten van verschillende leeftijdscategorieën (van foetus tot volwassene) van vrouwen en mannen. Aan de noordzijde kon ook de begrenzing van het kerkhof in de vorm van een greppel worden vastgesteld. Daarnaast werden ook enkele bewoningssporen uit de Nieuwe Tijd aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten kon een eerste licht geworpen worden op de inwoners van Bruinisse uit de 16de - 19de eeuw. Tijdens het onderzoek werden in totaal 57 individuen (mannen en vrouwen, van foetus tot volwassene) opgegraven. Op basis van de analyse van de kinderskeletten kon worden vastgesteld dat de gezondheidstoestand van de inwoners van Bruinisse erbarmelijk waren. Het onderzoeksgebied betrof echter een fractie van het oude kerkhof, waardoor de conclusies enkel gelden voor de opgegraven individuen. Daarnaast werden ook enkele bewoningssporen, die dateren vanaf de 18de eeuw, vastgesteld.
Binnen het plangebied zijn de aangetroffen bewoningssporen én de greppel rondom het kerkhof in situ bewaard tussen 0,90 en 1,00 meter beneden maaiveld (0,20 en 0,30 meter -NAP). Grenzend aan het plangebied en binnen de begrenzing van het kerkhof kunnen menselijke resten worden aangetroffen vanaf circa 0,20 meter beneden maaiveld (0,60 meter +NAP) of onder de verstoringen als gevolg van de latere bebouwing. Tevens kunnen ook bewoningssporen worden aangetroffen die dateren van ná het gebruik van het kerkhof
Kapelle-Goes, De Wranghe-Eikenlaan Drinkwaterleiding Tussen een motte en een kasteel. De Wranghe - Eikenlaan, drinkwaterleiding. Gemeente Kapelle en Goes. Een Archeologische Begeleiding
Tussen februari en maart 2014 is een Archeologische Begeleiding (protocol IVO-P) uitgevoerd binnen de door het bureauonderzoek geselecteerde zones langs het tracé van de nieuwe drinkwaterleiding tussen de gemeente Kapelle (De Wranghe) en de gemeente Goes (Eikenlaan).
Bureauonderzoek in 2013 had uitgewezen dat binnen het tracé op vijf locaties mogelijk archeologische waarden aanwezig konden zijn in de bodem. Voor de aanleg van de nieuwe drinkwaterleiding diende de bodem dieper verstoord te worden dan de diepte waarop de vindplaatsen kunnen worden aangetroffen. Omdat planaanpassing niet mogelijk was, konden eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden. Hiertoe heeft de bevoegde overheid besloten dat een vervolgonderzoek door middel van een Archeologische Begeleiding diende te worden uitgevoerd binnen vier van de vijf locaties. Binnen de vijfde locatie werd geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht, omdat de drinkwaterleiding op grote diepte onder de snelweg A58 met een gestuurde boring wordt gerealiseerd. De omvang van het archeologisch onderzoek was in oppervlakte en diepte beperkt tot de door de bouwwerkzaamheden te verstoren delen. Tijdens het veldonderzoek is ter hoogte van zone 2 een behoudenwaardige vindplaats aangetroffen. Deze vindplaats kon niet in situ bewaard blijven. In overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid is beslist het protocol Inventariserend Veldonderzoek op te schalen tot een protocol Opgraving waarbij de volledige breedte en lengte van de werkput is onderzocht. Hiervoor is een Nota van Wijziging opgesteld.
In zone 1 (werkput 7), gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied, werd een veldoven verwacht. Gravend onderzoek heeft echter uitgewezen dat het om een recente verstoring gaat.
In zone 3 (werkput 3), gesitueerd ten zuiden van de Spaanweg en ten westen van de Daniëlsweg, gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden in de top van het Laagpakket van Walcheren. Binnen het onderzochte gebied zijn echter enkel recente antropogene lagen vastgesteld. Deze zijn het gevolg van herverkaveling in de jaren ’60 van de vorige eeuw waarbij het oorspronkelijke holle bolle terrein is genivelleerd. Hierdoor komt de hoge verwachting te vervallen voor deze onderzoekszone.
In zone 4, gesitueerd ter hoogte van de Wranghe, ten noorden en zuiden van de Daniëlsweg, gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de (Late) IJzertijd en Romeinse Tijd in de top van het Hollandveen Laagpakket. In de onderzochte gebieden zijn echter sporen van moernering vastgesteld.Tussen de moerneringskuilen zijn dunne veenbanken vastgesteld waar de top van het veen intact is gebleven. In de top van deze intacte veentoppen zijn geen archeologische waarden vastgesteld. Doordat het veen grotendeels gemoerneerd is, komt de hoge verwachting voor het niveau van het Hollandveen voor deze zone te vervallen.
Zone 2 omvat het gebied ten oosten van de Abbekindersezandweg, ten noorden en ten zuiden van de Kasteelweg. Binnen deze zone gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Vroege Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Deze verwachting is volledig ingelost binnen dit onderzochte gebied. In deze zone zijn in totaal 3 werkputten onderzocht (werkputten 1, 2 en 6). In werkput 6, ten noorden van de Kasteelweg, zijn voornamelijk kuilen, perceelsgreppels en resten van een voormalig pad aangetroffen. Deze sporen dateren tussen de 15de en de 21ste eeuw. Ten zuiden van de Kasteelweg zijn in werkputten 1 en 2 op vier verschillende locaties bewoningssporen aangetroffen die kunnen worden toegeschreven aan vier verschillende erven. Deze dateren tussen de 10de en de 12de eeuw. De sporen omvatten voornamelijk greppels en kuilen. Binnen erf 3 zijn echter drie verschillende huisplattegronden aanwezig. Deze plattegronden onderscheiden zich op basis van vorm en oriëntatie. Twee van deze plattegronden, gelijk aan de eerste en laatste fase binnen het erf, hebben een rechthoekige plattegrond met een noordwest – zuidoost oriëntatie. Het derde huis, gelijk aan de tweede fase van het erf, is een kwartslag gedraaid en heeft hierdoor een noordoost-zuidwest oriëntatie. Deze huisplattegrond heeft licht gebogen wanden. Net ten zuiden van deze huisplattegronden is een bijgebouw aangetroffen. Aan welke fase deze kan worden toegeschreven is niet duidelijk. Ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen erf, erf 4, is een tweede bijgebouw aangetroffen. Gezien de situering van dit bijgebouw behoort deze mogelijk bij het vierde erf ofwel bij een erf dat buiten het onderzoeksgebied is gesitueerd. Het vondstmateriaal aangetroffen in en rondom de sporen laten zien dat de bewoners lokaal aardewerk produceerden, maar ook importeerden uit het Rijn- en Maasland. Lokaal werd voornamelijk tarwe en haver geteelt. Daarnaast zijn ook resten van duivenboon of erwt aangetroffen. Mogelijk teelden de bewoners zelf lijnzaad dat gebruikt werd voor het maken van touw en/of textiel. Analyse van het dierlijk bot heeft aangetoond dat rund, schaap of geit en varken tot hun voedseldieet behoorde. Daarnaast waren ook katten, honden en paard(en) aanwezig.
Aan een volgende fase binnen zone 2 kunnen losse kuilen, (perceels)greppels, een hooimijt en één dierlijk graf (schaap/geit) worden toegeschreven. Deze sporen dateren op basis van het aardewerk tussen de 13de en de 15de eeuw en betreffen voornamelijk sporen van agrarische activiteiten. Binnen de grenzen van het onderzoeksgebied zijn geen structuren aangetroffen van huizen of bijgebouwen. Echter de aanwezigheid van deze agrarische activiteiten duidt op bewoning in de directe omgeving. Mogelijk behoren zij bij de bewoning gesitueerd ten zuidwesten van het plangebied, ter hoogte van de motte.
Een vierde en laatste fase binnen zone 2 dateert tussen de 16de en de 20ste eeuw. De sporen die aan deze fase zijn toegeschreven omvatten voornamelijk perceelsgreppels met een noordwest-zuidoost oriëntatie.
Een afbakening van de bewoning is op basis van het huidige onderzoek niet mogelijk. Echter kan wel gesteld worden dat aan de noordzijde van de Kasteelweg (werkput 6) enkel in het meest zuidelijke deel enkele greppels zijn aangetroffen die op basis van het aangetroffen aardewerk dateren uit de 12de eeuw. De meeste bewoningssporen zijn ten zuiden van de Kasteelweg gelegen. Mogelijk spreidt de bewoning zich uit richting de westzijde van de Abbekindersezandweg (richting de motte). 14C-dateringen tonen aan dat de bewoning eindigt rond het midden van de 12de eeuw. Een historisch feit dat hiermee in verband kan worden gebracht zijn de grote overstromingen rond 1132. Als gevolg hiervan lijkt de bewoning zich na deze overstroming richting het zuidwesten te verplaatsen, ter hoogte van de motte. Eerder onderzoek ter plaatse van deze motte toonde aan dat deze na de 11e -12e eeuw wordt opgehoogd. Een tweede fase dateert volgens het onderzoek rond de 12de – 13de eeuw. Rond de 13de eeuw verdwijnt deze motte. Tussen de 14de en de 15de eeuw wordt ten noordwesten van het onderzoeksgebied een versterkt huis of kasteel gebouwd, bekend onder de naam Slot Smallegange. Momenteel is nog geen verband tussen de motte en dit huis aangetoond. Dit 14de – 15de eeuws huis kent eveneens verschillende fasen tot de uiteindelijke afbraak in de 20ste eeuw. De huidig aangetroffen bewoningsporen, de motte en het Slot Smallegange vormen samen een bewoningscontinuiteit vanaf de 10e eeuw. Deze continuïteit van bewoning is vrij zeldzaam, niet enkel in Zeeland, maar ook voor Nederland. Dit maakt dat deze locatie in aanmerking komt om als gemeentelijke vindplaats te worden opgenomen
Aardenburg, Landstraat - Bogaardstraat Aardenburg, Landstraat - Bogaardstraat. Gemeente Sluis. Opgraven - variant Archeologische Begeleiding
Voor de aanleg van nieuwe kabels en leidingen in de kern van Aardenburg werd geen omgevingsvergunning aangevraagd, waardoor de bevoegde overheid geen voorwaarden kon opleggen met betrekking tot archeologie. Tot dit plangebied behoorden onder meer de Burchtstraat, Ruiterskwartier, Landstraat en Bogaardstraat. Naar aanleiding van een vondstmelding en eerder bekende vondstmeldingen waarbij menselijke begravingen zijn aangetroffen, heeft de gemeente Sluis en haar adviseur bepaald dat bij het vervolg van deze graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek noodzakelijk was. Gezien de aard van de werkzaamheden diende dit onderzoek plaats te vinden volgens protocol 4004 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.0 (verder KNA 4.0) Opgraven – variant Archeologische Begeleiding (verder Archeologische Begeleiding of AB). Het onderzoeksgebied omvatte meerdere smalle sleuven ter plaatse van de noordelijke stoep in de Landstraat en Bogaardstraat.
Tijdens het onderzoek zijn in totaal 23 inhumatiegraven vastgesteld onder de recente verstoringen tussen 0,58 en 1,27 meter beneden maaiveld (2,46 en 1,77 meter +NAP). De graven zijn verspreid over de volledige lengte en breedte van de verschillende werkputten aangetroffen. Onder deze graven bevond zich ook een knekelput en een grafkelder. De graven bevatten goed bewaarde, menselijke resten van verschillende leeftijdscategorieën (van foetus tot volwassene) van vrouwen en mannen.
Daarnaast is ook een natuurstenen fundering en een paadje aangetroffen. De exacte functie en datering kon op basis van de beperkte oppervlakte niet achterhaald worden. Vermoedelijk behoren deze ook tot het middeleeuwse kerkhof. Onder het wegdek in de Landstraat is een deel van een bakstenen bestrating uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Het betreft hier mogelijk een voorloper van de huidige Landstraat.
Op basis van de onderzoeksresultaten is opnieuw bevestigd dat onder de recente verstoringen vanaf minimaal 0,58 meter beneden maaiveld (2,46 meter +NAP) in situ resten van het middeleeuwse kerkhof rondom de voormalige Mariakerk kunnen worden aangetroffen. Daarnaast zijn ook resten van oudere wegen onder de Landstraat aanwezig. De menselijke graven zijn volledig gedocumenteerd en ex situ bewaard. De overige sporen zijn in situ bewaard vanaf circa 1,10 meter beneden maaiveld (1,94 meter +NAP). Binnen het plangebied kunnen op een grotere diepte nog meer menselijke begravingen worden aangetroffen. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat ook sporen uit de periode vóór de Late Middeleeuwen aanwezig zijn
Biezelinge Waardekensstraat 47-Schoolstraat Biezelinge Waardekensstraat 47 - Schoolstraat (perceel 855). Gemeente Kapelle. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
De initiatiefnemer heeft het voornemen om nieuwbouw te realiseren in een plangebied gelegen aan de Waardekensstraat 47-Schoolstraat te Biezelinge. In het kader van de benodigde bestemmingsplanwijziging heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen in het plangebied uitgevoerd.
In het kader van het bureauonderzoek werd een groot aantal bronnen bestudeerd die geleid hebben tot een gespecificeerd verwachtingsmodel voor het plangebied. Dit model werd vervolgens getoetst door het uitvoeren van een verkennend booronderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan gesteld worden dat: - In het plangebied kreekbeddingafzettingen van het Laagpakket van Walcheren aanwezig zijn; - Bovenop deze kreekbeddingafzettingen een oude cultuurlaag is aangetroffen; - Er zodoende aanwijzingen zijn aangetroffen voor de mogelijke aanwezigheid van een archeologische vindplaats; - De archeologische verwachting vor de Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe tijd behouden blijft
Terneuzen N62 Tractaatweg Delta kabels en leidingen N62 Tractaatweg Delta kabels en leidingen. Gemeente Terneuzen. Een Archeologische Begeleiding
Tussen oktober 2015 en maart 2016 is een Archeologische Begeleiding (protocol Opgraven) uitgevoerd binnen het plangebied Tractaatweg N62, gemeente Terneuzen. In het kader van de verdubbeling van de Tractaatweg (N62) is het bestaande kabel- en leidingentracé aangepast. In het kader van deze aanpassingen zijn op zes locaties langs de huidige Tractaatweg verschillende werkputten onderzocht.
Onderzoeksgebied 1 is gesitueerd aan de Molenweg in het meest zuidelijke deel van het plangebied. Onderzoeksgebied 2 is gesitueerd aan de Eversdam, aan de oostzijde van de Tractaatweg. Onderzoeksgebied 3 is eveneens aan de oostzijde van de Tractaatweg gelegen, ten noorden van de N258/ Langeweg. Onderzoeksgebied 4 is gesitueerd aan de Sasdijk. Ter hoogte van dit onderzoeksgebied, is aan de oostzijde van de Tractaatweg onderzoeksgebied 5 gesitueerd. Onderzoeksgebied 6 is gesitueerd tussen de Graaf Jansdijk en de Buthdijk, langs de Sasweg. In totaal zijn 14 werkputten onderzocht.
Vooronderzoek heeft uitgewezen dat binnen het onderzoeksgebied een middelhoge verwachting geldt voor het Laat-Paleolithicum. Vondsten uit deze periode kunnen worden aangetroffen in een paleosol. Daarnaast geldt voor de Late Middeleeuwen een hoge verwachting. Sporen en/of vondsten uit deze periode kunnen worden aangetroffen in (de top van) de akkerlaag.
Tijdens het huidige onderzoek zijn de niveaus waarop een hoge verwachting geldt, in onderzoeksgebieden 1, 3 en 6 niet bereikt, dit door de beperkte diepte van de graafwerkzaamheden.
In onderzoeksgebied 2 zijn ophooglagen van de 17e eeuwse Everdamsedijk aangetroffen en gedocumenteerd. In de afzettingen van het Laagpakket van Walcheren is een oude, verspoelde akkerlaag vastgesteld. In de top van deze akkerlaag zijn echter geen sporen aangetroffen.
In onderzoeksgebied 4 zijn perceelsgreppels aangetroffen die op basis van het vondstmateriaal gedateerd kunnen worden tussen het einde van de vroege Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd. Deze perceelsgreppels bevinden zich onder de bouwvoor in de top van het pleistoceen dekzand (Laagpakket van Wierden). Op deze onderzoekslocatie kon de hoge verwachting voor de Late Middeleeuwen worden ingelost. Door middel van gutsboringen is de aanwezigheid van een paleosol vastgesteld. Dit niveau werd echter niet bereikt tijdens de huidige graafwerkzaamheden.
In onderzoeksgebied 5 reikten de graafwerkzaamheden tot onder de paleosol. Noch in de oude akkerlaag, noch op het niveau van de paleosol zijn archeologische waarden aangetroffen. De hoge verwachting kon binnen deze onderzoekslocatie niet worden ingelost.
In tegenstelling tot de lage verwachting voor de Nieuwe Tijd zijn, net als in onderzoeksgebied 2, ophooglagen van 17e-eeuwse dijken vastgesteld in onderzoekslocatie 6. De graafwerkzaamheden reikten echter niet diep genoeg om een volledige doorsnede te verkrijgen van deze dijken
Bruinisse, Molenstraat 44 - Dreef Bruinisse, Molenstraat 44 - Dreef. Gemeente Schouwen-Duiveland. Opgraven - variant Archeologische Begeleiding
De aanleiding tot het onderzoek was de herinrichting van de openbare ruimte in het centrum van Bruinisse. Ten behoeve van de herinrichting is de bestaande openbare bibliotheek gesloopt, een nieuw parkeerterrein aangelegd en de Dreef verplaatst. Daarnaast is onder de nieuw aan te leggen weg een rioleringssysteem aangelegd. Voor de aanleg van het wegcunet is de bodem over een breedte van circa 6 meter tot circa 1,00 m -mv (0,28 – 0,38 m -NAP) ontgraven. Voor de aanleg van de riolering is de bodem tussen 2,13 en 2,28 m -mv (1,45 en 1,60 m -NAP) ontgraven. Voor het aan te leggen parkeerterrein aan de noordzijde van het plangebied wordt de bodem tussen circa 0,76 en 1,20 m -mv (0,08 en 0,52 m -NAP) ontgraven.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom Bruinisse’. Voor het plangebied is een dubbelbestemming ‘archeologie - waarde 7’ van toepassing. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen op een oppervlakte groter dan 5000 m2 en waarbij de bodem tot op een diepte van 50 cm -mv verstoord wordt, tenzij kan worden aangetoond dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn óf wanneer deze waarden volgens het bevoegd gezag voldoende worden veiliggesteld. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Schouwen-Duiveland bevindt het gebied zich binnen de zone ‘Onderzoeksgebied B’. Als de geplande ingrepen bovenstaande oppervlakte- en dieptegrenzen overschrijden, geldt een onderzoeksplicht.
Het plangebied waarbij verstoringen worden aangebracht dieper dan 50 cm, beslaat een oppervlakte van circa 3.480 m2, waardoor er op basis van de oppervlaktegrens strikt genomen geen onderzoeksplicht gold voor de initiatiefnemer. Gezien de gevoeligheid van de omgeving rondom de mogelijke aanwezigheid van (resten van) begravingen op deze locatie, is door de gemeente Schouwen-Duiveland echter besloten om archeologisch onderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Op basis van dit onderzoek, uitgevoerd in augustus 2019, bleek dat de begraafplaats nog in situ bewaard is. Op basis van de onderzoeksresultaten van dit proefsleuvenonderzoek heeft de gemeente besloten dat een volledige opgraving van het terrein niet noodzakelijk werd geacht. Wel is besloten om 9 individuen op te laten graven als steekproef voor deze begraafplaats. De overige graven worden conform de VNG procedure geruimd.
Tijdens de opgraving zijn in totaal 143 menselijke begravingen vastgesteld vanaf minimaal 0,70 m -mv (0,06 m- NAP). Samen met de resultaten uit het proefsleuvenonderzoek zijn van deze begraafplaats 190 graven ingemeten. Van deze 190 graven zijn 11 graven met 12 individuen opgegraven. Initieel was de bedoeling enkel minderjarigen op te graven, zodat een vergelijking kon worden gemaakt met de geanalyseerde graven aan de Korte Ring. Echter was het niet mogelijk enkel op basis van de lengte van de grafkuil te bepalen of het om een kind/adolescent of volwassene ging. Daarnaast werden de sloopwerkzaamheden tegelijkertijd met het uitgraven van het te begeleiden wegcunet uitgevoerd. Als gevolg hiervan is wegens veiligheidsoverwegingen gekozen om de graven enkel aan de westzijde van het onderzoeksgebied verder te onderzoeken. Op basis van de lengte van de grafkuilen kon reeds worden vastgesteld dat er geen specifieke locatie op deze begraafplaats was voorzien voor het begraven van de kinderen. Om een beeld te krijgen van de begraven individuen op deze begraafplaats is vervolgens gekozen om 2 rijkere graven op te graven en minimaal 2 individuen per raai te onderzoeken.
Het onderzoek van deze 12 individuen heeft ons de kans geboden om een unieke inkijk te verkrijgen in het leven van het 18de – 19de eeuwse Bruinisse.
De individuen zijn traditioneel volgens Christelijke traditie begraven, liggend op de rug met het hoofd in het zuidwesten en de voeten aan de noordoostzijde. De handen lagen ofwel gestrekt naast het lichaam of in de “schoot”. Alle individuen zijn in een rechthoekige of trapeziumvormige kist begraven bestaande uit naaldhout (grove den en fijnspar), eik en iep. De rijkere graven zijn gedecoreerd met ijzeren handvaten en kistnagels met een bloemvormige kop.
Het jongste opgegraven individu betreft een foetus van 6 à 9 maanden oud en het oudste een volwassen vrouw tussen 41 en 58 jaar. De individuen lijken in hun zondagse pak begraven te zijn. Dit wordt weergegeven door de vele knopen in de graven en bij één vrouwelijk individu de resten van een kap en oorijzer.
Analyse van deze individuen geeft, net als de individuen aan de Korte Ring, aan dat de leefomstandigheden hard waren. De skeletten vertonen de gevolgen van rachitis en/of scheurbuik, het gevolg van vitamine C- en/of D-tekort als gevolg van malabsorptie, de afwezigheid van vers fruit, groenten, vlees en vette vis. Dagelijkse mondhygiëne was nog niet aan de orde, gezien de grote hoeveelheid vastgestelde cariës bij de kinderen en afwezigheid van enkele tanden bij de volwassenen. Bij de volwassenen zijn aanwijzingen gevonden van fysieke (over)belasting, scoliose, artrose en zelfs een hernia. Een zeldzame vondst is deze van een breukband in één van de rijkere graven. Dit individu had problemen aan de onderrug of bekken.
Binnen het tracé voor de nieuwe riolering en mogelijk ook onder de locaties van de voormalige bebouwing zijn alle graven geruimd. Buiten deze delen kunnen binnen de grenzen van de voormalige begraafplaats nog menselijke resten worden aangetroffen vanaf circa 0,50 m -mv (0,40 m +NAP)
Kapelle, Vroonlandseweg 47 Kapelle Vroonlandseweg 47. Gemeente Goes. Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
In opdracht van de gemeente Kapelle heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed een Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd binnen een plangebied aan de Vroonlandseweg 47 te Kapelle. De aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door het voornemen om rond het bestaande racketcentrum de ruimte opnieuw in te richten (gelijk aan het plangebied), waarbij onder meer nieuwe riolering, groenperken met bomen en verhardingen worden voorzien. Het plangebied omvat een deel van twee percelen die kadastraal bekend staan Gemeente Kapelle, Sectie P, Perceel 512 en 624. Het plangebied omvat het terrein rondom de bestaande bebouwing en beslaat een oppervlakte van circa 6.000 vierkante meter. Omdat de vigerende vrijstellingsgrenzen worden overschreden werd in het kader van de noodzakelijke omgevingsvergunning voorliggend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Een archeologisch vooronderzoek dient, conform de provinciale richtlijnen, normaliter te bestaan uit een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen. Echter, Artefact heeft in 2019, in opdracht van de Gemeente Kapelle, een Archeologisch Bureauonderzoek opgesteld voor het direct aangrenzende gebied. De gegevens uit dit onderzoek konden geëxtrapoleerd worden op het huidige onderzoeksgebied. Hierdoor is door de bevoegde overheid besloten dat voor dit project geen bureauonderzoek opgesteld diende te worden, maar dat kan worden volstaan met het opstellen van een verwachtingsmodel voor het plangebied, gebaseerd op het eerder uitgevoerde onderzoek, aangevuld met gebiedseigen informatie (bijv. bekende verstoringen van de bodem). Dit model is vervolgens getoetst door het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen.
Op basis van de resultaten dit onderzoek kan gesteld worden dat: Binnen het gehele plangebied een lage verwachting geldt op het voorkomen van vindplaatsen vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat: De potentiële archeologische waarde van het plangebied in voldoende mate is vastgesteld; Geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht
- …